Āmāra Jīvana

Śrīla Bhaktivinoda Ṭhākura

āmāra jīvana, sadā pāpe rata,
nāhikô puṇyera leśa
parere udvega,diyāchi ĵe katô,
diyāchi jīvere kleśa (1)

My life is perpetually dedicated to sin; thus I am without a trace of piety. I have given others great anxiety and brought only misery to living beings.

Ik heb heel mijn leven zondig geleefd; zo heb ik niet één vrome daad verricht. Ik heb onrust bij anderen teweeg gebracht en levende wezens leed berokkend.

nija-sukha lāgi’, pāpe nāhi ḍôri,
dayā-hīna svārtha para
para-sukhe duḥkhī, sadā mithyā-bhāṣī,
para-duḥkha sukha-kara (2)

For the sake of my own pleasure, I am not afraid to commit any sin. Devoid of all compassion and full of selfishness, I feel sorrow at the happiness of others. I am an inveterate liar, and the misery of others delights me.

Voor mijn eigen plezier ben ik niet bang om zondige daden te verrichten. Ik ben meedogenloos en enorm egoïstisch, het geluk van anderen maakt me verdrietig, ik ben een doorgewinterde leugenaar, en ik geniet van de ellende van anderen.

aśeṣa kāmanā, hṛdi mājhe mora,
krodhī dambha-parāyaṇa
mada-matta sadā, viṣaye mohita,
hiṁsā-garva-vibhūṣaṇa (3)

There are unlimited material desires within my heart. I am full of anger and devoted to false pride. Indeed, I am always intoxicated by conceit and bewildered by mundane enjoyment. Envy and egotism are my ornaments.

Mijn hart zit vol met materiële verlangens. Ik handel onder invloed van woede en valse trots. Zelf ben ik altijd vol hoogmoed en verblind door hebzucht. Afgunst en egoïsme zijn mijn sieraden.

nidrālasya-hata, sukārye virata,
akārye udyogī āmi
pratiṣṭhā lāgiyā, śāṭhya ācaraṇa
lobha-hata sadā kāmī (4)

Plagued by indolence, I am disinclined to perform pious work, but I am enthusiastic to undertake forbidden deeds. For want of prestige, I behave most duplicitously. I have been destroyed by greed and am always filled with desire.

Vanwege luiheid laat ik het altijd na vrome daden te verrichten, en ik verlang altijd zondig te handelen. Om aanzien te verwerven bedrieg ik anderen voortdurend. Ik ben door hebzucht ten onder gegaan en ik zit altijd vol verlangens.

e henô durjana, sajana-varjita,
aparādhī nirantara
śubha-kārya-śūnya, sadānartha-manā,
nānā duḥkhe jara jara (5)

Being such a miscreant and being rejected by saintly persons, I am a perpetual offender. Devoid of good deeds and habituated to vice, I am oppressed by various miseries.

Ik ben zo’n onverlaat dat zelfs heilige personen me afwijzen, ik ben een overtreder. Ik heb geen vrome activiteiten verricht en ik zit vol slechte gewoontes, zo onderga ik voortdurend allerlei soorten leed.

vārdhakye ekhôna, upāya vihīna,
tā’te dīna akiñcana
bhakativinoda, prabhura caraṇe,
kare duḥkha nivedana (6)

Now, in old age, I am deprived of any remedy. Thus, the humbled and poor Bhaktivinoda submits his sorrows at the feet of the Lord.

Ik ben nu oud en ik voel me hulpeloos. Zo doet deze gevallen en bezitloze Bhaktivinoda zijn droevig beklag aan de lotusvoeten van de Heer.

Bron: Śrī Gauḍīya Gīti-guccha, 6e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!