gurau goṣṭhe goṣṭhālayiṣu sujane bhūsura-gaṇe
sva-mantre śrī-nāmni vraja-nava-yuva-dvandva-śaraṇe
sadā dambhaṁ hitvā kuru ratim apūrvām atitarām
aye svāntar bhrātaś caṭubhir abhiyāce dhṛta-padaḥ
O mijn beste broeder, mijn dwaze geest, ik grijp uw voeten vast en met zoete woorden bid ik u nederig. Laat alstublieft alle trots varen en ontwikkel snel liefde voor de geestelijk leraar, Śrī Vrajadhāma, de inwoners van Vraja, de Vaiṣṇava’s, de brāhmaṇa’s, uw dīkṣā-mantra’s, de heilige namen van de Opperheer en Śrī Śrī Rādhā-Kṛṣṇa, het eeuwig jeugdige goddelijk paar van Vraja.
Śrī Bhajana-darpaṇa-digdarśinī-vṛtti
Sva-mantra: De eigen dīkṣā-mantra’s
De eigen mantra of de mantra die men van de geestelijk leraar krijgt wordt sva-mantra genoemd. Men dient deze mantra geregeld met bijzondere liefde te chanten op de manier die de guru heeft aangegeven.
Anuvṛtti
Sva mantre – We chanten onze dikṣā-mantra’s driemaal daags. Het dagelijks verrichten van religieuze riten op gezette tijden wordt āhnika genoemd. Sommigen chanten ze ‘s ochtends driemaal achter elkaar. Anderen chanten alleen de Hare Kṛṣṇa mahāmantra die ze van hun geestelijk leraar hebben gekregen. De mantra’s die door de guru worden gegeven zijn de brahma-gāyatrī (alleen voor mannen), de guru-mantra, guru-gāyatrī, gaura-mantra, gaura-gāyatrī, gopāla-mantra, kāma-gāyatrī, pañca-tattva-mantra en de Hare Kṛṣṇa mahā-manttra. Ze dienen met diep geloof te worden gechant. Beschouw deze mantra’s als de gedaante van Bhagavān en chant ze teder en liefdevol. De geestelijk leraar geeft deze mantra’s na enig overleg. Dienst aan de geestelijk leraar komt echter eerst, de mantra’s kunnen daarna worden gechant.
Denk niet dat deze mantra’s gewoon zijn. In de geschiedenis van Gopa-kumāra in het Śrī Bṛhad-bhāgavatāmṛta wordt het belang en de kracht van mantra zeer fraai geïllustreerd. Als gevolg van een goede invloed uit zijn vorige leven werd Gopa-kumāra in een koeherdersfamilie in Vraja geboren. Hij placht de koeien te weiden.
Op een dag zag hij een heilige luidkeels zingen en stromen tranen vergieten. Hij begreep er niets van maar raakte tot de heilige aangetrokken en begon hem op te zoeken en te dienen. Hij bracht hem melk, boter en andere melkproducten. Op een dag vroeg de heilige Gopa-kumāra een bad in de Yamunā te nemen, waarna hij hem de gopāla-mantra gaf. Hij kon echter maar de helft van de mantra chanten of de tranen rolden over zijn wangen en later, toen hij de mantra op de een of andere manier had afgechant, viel hij flauw. De heilige kreeg niet eens gelegenheid uit te leggen volgens welke regels de mantra gechant moest worden. Gopa-kumāra ging wat water voor hem halen, maar toen hij terugkwam was zijn guru verdwenen. Hij had geloof in de mantra en begon hem daarom te chanten. Al zijn stoffelijke verlangens trokken geleidelijk weg. Langzaam reisde hij van de aarde omhoog naar Brahmaloka en Śivaloka, door Vaikuṇṭha heen, Ayodhyā, Dvārakā en Mathurā, tot hij tenslotte in Vrndāvana Kṛṣṇa ontmoette. Dat bereikte hij door het chanten van de gopāla-mantra.
Mantra voedt sambandha, onze relatie met Kṛṣṇa. Mantra betekent datgene wat de geest beteugelt en anartha’s verwijdert. Verwaarloos daarom nooit het mantra chanten en doe het met aandacht. In het Śrī Caitanya-caritāmṛta (Ādi-līlā 7.77, 78) zegt Mahāprabhu:
nāma laite laite mora bhrānta haila mana
dhairya dharite nāri hailāma unmatta
Door het telkens weer chanten van de heilige naam is mijn geest verbijsterd geraakt. Ik weet me niet langer te beheersen en ben gek geworden.
Śrīman Mahāprabhu zag een prachtige donkere jongen staan wiens lichaam op drie plaatsen gebogen was (tribhaṅga-lalita) en de fluit bespeelde. Hij was zeer aantrekkelijk. Mahāprabhu holde op Hem af om Hem te pakken maar Hij verdween. Mahāprabhu barstte in tranen uit en raakte buiten zinnen van Hem.
Wie de heilige naam chant ziet de terugslagen van al zijn zonden vergaan. Het chanten van impersonalisten zal ongeopenbaarde terugslagen (aprārabdha-karma) wegnemen, maar men zal de terugslagen die voldragen zijn (prārabdha-karma) moeten ondergaan. Dat betekent dat als gevolg van zonden begaan in vroegere levens men dit lichaam krijgt, dat men verdragen moet. Maar de Vaiṣṇava’s ondergaan dat leed niet omdat ze hun toevlucht zoeken bij de heilige naam. Men dient de heilige naam te chanten zoals de geestelijk leraar en de Vaiṣṇava’s dat doen.
sūditāśrita-janārti-rāśaye
ramya-cid-ghana-sukha-svarūpiṇe
nāma! gokula-mahotsavāya te
kṛṣṇa! pūrṇa-vapuṣe namo namaḥ (7)
Ik buig me keer op keer voor U neer, o Kṛṣṇa-nāma. U neemt al het leed weg van degenen die hun toevlucht bij U hebben gezocht. U bent de speelse manifestatie van eeuwigheid, kennis en gelukzaligheid. U bent het grote festival van Gokula en de alomtegenwoordige Heer (Śrī Kṛṣṇa-nāmāṣṭakam door Śrīla Rūpa Gosvāmī (Vers 7)).
Mahotsavāyate betekent “gelukzaligheid genieten”. Hoe? Kṛṣṇa holt weg. Zijn oorhangers slingeren langs zijn wangen. Hij draagt een pītāmbara, een geel kledingstuk. Yaśodā heeft haar jongetje prachtig mooi gemaakt. Kṛṣṇa kijkt om en wanneer Hij ziet dat Yaśodā Hem achterna zit, holt Hij verder. Yasodā heeft een gevuld figuur en trilt van het hollen. Dat is de mahotsava, vreugdevolle viering, van Gokula. Wie er getuige van is raakt betoverd. Zulke mahotsava’s worden door de heilige naam aan de toegewijde geopenbaard. De heilige naam openbaart het spel van Rādhā-kuṇḍa en Vṛndāvana – zij het naar gelang van onze geschiktheid. Om dat te mogen meemaken moeten we net zulke bhajana beoefenen als de rāgānuga Vaiṣṇava’s – met onwankelbare vastberadenheid.
Idealiter moeten we niet minder dan één lākha of honderdduizend namen per dag chanten, en wel met evenwichtige en vaste geest. Dat is bhajana. Het doel van bhajana is het verwerven van bhāva-bhakti. Degenen die bhāva-bhakti nastreven en ononderbroken bhajana beoefenen, ontvangen van de Heer Zelf alle gelegenheid en faciliteiten. Śrīla Haridāsa Ṭhākura ontving ze vanaf zijn geboorte in de vorm van omgang met Śrī Advaita Ācārya en Śrīman Mahāprabhu. Dat was het gevolg van het chanten van de heilige naam.
“Ik zal eten noch drinken als ik niet eerst vijftigduizend namen heb gechant. En ik zal niet gaan slapen als ik niet al mijn ronden af heb” – dat moet het vaste voornemen van de sādhaka zijn. Śrīla Haridāsa Ṭhākura vermagerde erg op het eind van zijn leven. Toen Mahāprabhu vroeg wat hem scheelde, zei hij dat hij leed onder het feit dat hij zijn vaste aantal ronden niet kon chanten. Bezitten wij zo veel gehechtheid voor het chanten van de heilige naam? We dienen vastberaden onvermengde bhakti jegens de geestelijk leraar, de Vaiṣṇava’s, de heilige naam en Vraja te beoefenen.
Bron: Śrī Manaḥ-śikṣā, 4e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa