Waarom is Tulasī Śrī Kṛṣṇa zo dierbaar? Ze zorgt voor de vogels, de pauwen, de nikuñja’s (niet toegankelijke speelbosjes), bloemen, geuren en alles dat te maken heeft met nikuñja-seva en śṛṅgāra-rasa, en daarmee dient ze Rādhā en Kṛṣṇa. Ze zorgt ook voor de ontmoeting van de gopī’s met Kṛṣṇa. Ze dient Śrīmatī Rādhika in het bijzonder door prachtige leefomgevingen te creëren en kuñjas (speelbosjes) te maken waar Rādhā en Kṛṣṇa elkaar kunnen ontmoeten. Rādhā en Kṛṣṇa worden door haar aangestuurd. Dus als ze een verzoek aan Rādhā en Kṛṣṇa richt uit naam van iemand anders en Hen vertelt, “Wees alstublieft genadig voor die jīva, maak hem geschikt zodat hij U kan dienen” zullen Rādhā-Kṛṣṇa haar meteen horen. Ze heeft bovendien zelf het vermogen om die jīva te maken zoals ze zelf is.
We kunnen Vṛndā-devī niet zien, omdat ze transcendentaal is, maar hoewel ze transcendentaal is, is ze naar deze wereld gekomen in de gedaante van Tulasī-devī. U dient te weten dat ze dezelfde Tulasī-devī is als die in de vorm van de plant. We zien haar in de vorm van een plant, maar ze is geen plant. Ze kan al onze ziekten en problemen wegnemen, en ze kan heel genadig zijn, ze kan ons geschikt maken om Śrī Rādhā en Śrī Kṛṣṇa te dienen.*

Śrī Ādvaita Ācārya las dit vers in de Gautamīya-tantra:

tulasī-dala-mātreṇa
jalasya culukena vā
vikrīṇīte svam ātmānaṁ
bhaktebhyo bhakta-vatsalaḥ

Śrī Kṛṣṇa, die genegenheid voor Zijn toegewijde heeft, is meteen verkocht zodra een toegewijde Hem slechts een tulasī-blad en een beetje water in de handpalm offert.

Als iemand bhakti (zuivere toegewijde dienst) wil beoefenen, dan dient men dit eerst te begrijpen.
Als iemand Śrī Kṛṣṇa wil dienen, dan dient men eerst Tulasī te vereren. Als iemand een hele goede, aantrekkelijke vrouw of echtgenoot wil hebben, dan dient men eerst haar genade te ontvangen. Als iemand Śrī Kṛṣṇa prema wil ontwikkelen, offer haar dan slechts water, niet zoveel dat ze dood gaat. Tracht haar te dienen.
Hoe deed Śrī Ādvaita Ācārya dit?
Toegewijde: Hij offerde tulasī blaadjes aan Kṛṣṇa, die heel zacht en aromatisch waren.
Śrīla Nārāyaṇa Mahārāja: De blaadjes waren zo zoet, dat ze de bijen aantrokken om te komen zoemen. Waarom deed Advaita Ācārya dit? Om welke reden. Wat wilde hij?
Śrī Ādvaita Ācārya wist, dat Śrī Caitanya Mahāprabhu op aarde zou verschijnen, maar er was voor Zijn komst geen tijdstip vastgesteld. Hij dacht, “Ik zit hier in deze wereld, dus Kṛṣṇa moet ook binnenkort verschijnen.” Als Advaita Ācārya niet had gebeden, was Kṛṣṇa na miljoenen jaren nog niet verschenen. Ādvaita Ācārya vroeg, “Ik wil niet langer wachten. Kom alstublieft nu.” Kṛṣṇa maakte een plan om te verschijnen, maar had geen tijdstip vastgelegd. Hij wilde dat wel, maar dat ging niet. Dus Ādvaita Ācārya verzocht Hem met gevouwen handen, “Als U niet verschijnt, dan vernietig Ik de hele wereld. Ik kan de mensen geen Kṛṣṇa-prema schenken, maar ik kan wel de wereld vernietigen, want ik ben de vernietiger (als de manifestatie van Mahā-Viṣṇu). Ik kan geen vraja-prema geven. Ik kan alleen de prema geven, die met vaidhi-bhakti wordt bereikt, maar ik kan geen vraja-prema geven.” Dus hij vroeg Kṛṣṇa om te verschijnen. Hij ging vasten en huilde en bad innig tot Kṛṣṇa.
Dus als u Kṛṣṇa-prema wilt ontwikkelen, dan dient u Tulasī op dezelfde manier te dienen als Ādvaita Ācārya deed** en dan kan Tulasī u genade schenken.
Kṛṣṇa verscheen in de vorm van Śrī Caitanya Mahāprabhu door de gouden schoonheid en innerlijke gemoedsgesteldheid van Śrīmatī Rādhika over te nemen, Haar modana-mahabhāva. Eigenlijk ‘nam’ Hij het niet; Hij ‘leende’ het van Haar. Ādvaita Ācārya wilde een deel van unnatojvalla-rasa aan de gevallen zielen van de wereld schenken, maar hij was niet in staat om dat alleen te doen. Alleen Kṛṣṇa kan dat, dus hij vroeg Kṛṣṇa te verschijnen en Kṛṣṇa verscheen in de vorm van Śrī Caitanya Mahāprabhu.

*“Wat is de betekenis van “Vṛndāvana”? Het betekent het bos van Vṛndā, of Tulasī. Er zijn daar talrijke andere wonderbaarlijke bomen en planten, maar de Tulasī-boom is primair aanwezig. Het kan ook betekenen het bos waar het koeherdersmeisje Vṛndā-devī koningin is. Waarom staat ze bekend als de koningin van Vṛndāvana? Omdat ze amoureuze ontmoetingen tussen Śrī Rādhā en Kṛṣṇa arrangeert. Een andere betekenis van Vṛndā is ‘groep’, zoals een groep koeien, gopa’s en gopī’s en avana kan betekenen, ‘iemand die voedt en beschermt.’ Dus Vṛndāvana kan ook betekenen degenen die de stimuli bieden die de liefdeservaring tussen Śrī Govinda en de koeien, de gopa’s en de gopī’s doen toenemen. Er worden meer betekenissen gegeven, maar deze drie zijn het belangrijkste.” (Bhakti-rasāyana door Śrī Śrīmad Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja)
“De vader van Vṛndā-devī is Candrabhānu, haar moeder is Phullarā Gopī en haar echtgenoot is Mahīpāla. Alle drie wonen eeuwig in Vṛndāvana. Vṛndā Devī is van alle dūtīs (boodschappers) zoals Vṛndārikā, Menā en Muralī de belangrijkste. Het is haar dienst om de ontmoeting van het Goddelijk Paar op deskundige wijze en op verschillende manieren te arrangeren en daarom wordt ze de Vana-devī (boskoningin) van Vṛndāvana genoemd. Vṛndā-devī heeft haar koninkrijk van Vṛndāvana dat ze op wonderbaarlijke wijze dient, beschermt en voedt, aan de lotusvoeten van Śrī Vṛṣabhānu-nandinī Śrīmatī Rādhika gewijd, die mahābhāva svarūpa (de belichaming van mahābhāva, de hoogste liefde voor Kṛṣṇa) is. Daarom is Śrīmatī Rādhika waarlijk Vṛndāvaneśvari (de koningin van Vṛndāvana).”
“In de Purāṇa’s staat dat de volgende persoonlijkheden allemaal kāya-vyūha svarūpa (lichamelijke expansies) zijn van sarva-śaktimayi Śrīmatī Rādhika: de dochter van Mahārāja Kedara, die wordt beschreven als Vṛndā-devī; de dochter van Koning Kuśadhvaja, die door de Brahmā-vaivarta Purāna wordt beschreven als Tulasī, de vrouw van Śaṅkhacūḍa; en Vṛndā, of Tulasī, de geliefde van Hari, die op aarde verschijnt in de vorm van een plant. Ze verblijven eeuwig in Vṛndāvana en zijn deelmanifestaties (kāla-svarūpa) van Vṛndā-devī, die altijd bezig is haar diensten aan het Goddelijk Paar in de nikuñja’s van Vṛndāvana te verlenen. Vṛndāvana heeft haar naam te danken aan deze Vṛndā-devī.” (Śrī Vraja-maṇḍala Parikramā door Śrī Śrīmad Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja)

**[Ādvaita Ācārya dacht:] “Als Śrī Kṛṣṇa zou neerdalen, dan zou Hijzelf toewijding kunnen verkondigen door Zijn persoonlijke voorbeeld te geven.
In dit Tijdperk van Kali bestaat geen andere religie dan het chanten van de heilige naam van Bhagavān, maar hoe gaat Bhagavān in dit tijdperk neerdalen?
Ik zal Kṛṣṇa vereren in een zuivere geestestoestand. Ik ga Hem constant nederig verzoeken. Mijn naam, ‘Ādvaita’, zal me passen indien ik in staat ben om Kṛṣṇa zover te krijgen dat Hij de beweging voor het chanten van de heilige naam komt inwijden.”
Terwijl hij zat te denken met welke offers en gebeden hij Kṛṣṇa gunstig kon stemmen, schoot het volgende vers door zijn hoofd.

tulasī-dala-mātreṇa
jalasya culukena vā
vikrīṇīte svam ātmānaṁ
bhaktebhyo bhakta-vatsalaḥ

Śrī Kṛṣṇa, die genegenheid voor Zijn toegewijde heeft, is meteen verkocht zodra een toegewijde Hem slechts een tulasī-blad en een beetje water in de handpalm offert.

Ādvaita Ācārya nam de betekenis van dit vers als volgt in ogenschouw, “Zonder een manier te kunnen vinden om Zijn schuld terug te betalen aan iemand die Hem een tulasī-blad en water offert, denkt Śrī Kṛṣṇa , ‘Er is in Mijn bezit niets dat gelijk is aan een tulasī-blad en water’. Dus Bhagavān vereffent Zijn schuld door Zichzelf aan de toegewijde aan te bieden.”
Met dit in gedachte begon de Ācārya Bhagavān te vereren. Hij dacht voortdurend aan de lotusvoeten van Śrī Kṛṣṇa en offerde Tulasī-knoppen in water uit de Ganges. Hij richtte zich tot Śrī Kṛṣṇa met luide aanroepingen en maakte het aldus voor Kṛṣṇa mogelijk om te verschijnen. (Śrī Caitanya caritāmṛta, Ādi-lila 3.100-109)

Toegewijde: We hebben gehoord dat bij het zien van de erbarmelijke staat van de wereld, het hart van Śrī Ādvaita Ācārya smolt, omdat hij mededogen voelde voor de jīva’s. Dus hij wilde Śrī Caitanya Mahāprabhu naar deze wereld roepen. Terwijl hij zat te denken hoe hij dat ging doen, schoot er een vers uit de Śrīmad Gautamīya-tantra door zijn hoofd.

tulasī-dala-mātreṇa
jalasya culukena vā
vikrīṇīte svam ātmānaṁ
bhaktebhyo bhakta-vatsalaḥ

Śrīla Nārāyaṇa Mahārāja: We moeten Kṛṣṇa tevreden stellen; Hij biedt Zichzelf aan als een bezit.
Toegewijde: Hij is meteen verkocht zodra de jīva’s Vṛndā Devī dienen, en Hij kan hen de dienst aan Śrīmatī Rādhika schenken. Śrīla Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura schrijft:

tvad-ājñayā pallava-puṣpa-bhṛṅga
mṛgādibhir mādhava-keli-kuñjāḥ
madhv-ādibhir bhānti vibhūṣyamāṇā
vṛnde! numas te caraṇāravindam

Al het spel en avontuur van Kṛṣṇa in Vraja wordt georganiseerd door Yogamāyā (Paurṇamāsī). Maar zij heeft één speciaal departement en haar manifestatie voor dat departement is Vṛndā. Vṛndā Devī is een zeer dierbare sakhi en ze is verantwoordelijk voor een bijzondere afdeling van Kṛṣṇa’s līlā – nikuñja-līlā – het buitengewoon zoete, amoureuze en vertrouwelijke spel van Rādhā en Kṛṣṇa in de bosjes van Vṛndāvana.
Tvad ājñayā pallava puṣpa bhṛṅga – “In opdracht van Vṛndā Devī ziet Vṛndāvana er prachtig uit, alsof het gedecoreerd is met alle kwaliteiten van het voorjaar. In haar opdracht bloeien de bloemen en verspreiden ze hun geuren overal, waait de wind, en zijn de hommels dol en bedwelmd door de zoete honing van de lotusbloemen en zoemen ze overal. De pauwen dansen en de herten dansen ook overal. In opdracht van Vṛndā Devī wordt Vṛndāvana zeer fraai en ontstaat er een schitterende omgeving voor de līlā’s van Rādhā en Kṛṣṇa.”
Śrī Nārāyaṇa Mahārāja: Kṛṣṇa voelt Zich altijd verschuldigd aan Vṛndā. Ze dient op een manier, met alle toebehoren, dat Kṛṣṇa altijd denkt, dat Hij haar niet kan terugbetalen. Dus als iemand Tulasī aan Kṛṣṇa offert, wordt Hij verlegen. En dan denkt Hij, “Deze toegewijde heeft geofferd en Ik ben meteen verkocht.” U kunt een experiment uitvoeren om te onderzoeken of dit waar is of niet. Geef Tulasī water en bied haar blaadjes aan de lotusvoeten van Kṛṣṇa. En als u iets offert, leg Tulasī-blaadjes op ieder gerecht. Dan is Kṛṣṇa zeker gelukkig, accepteert het en dan zal Hij proberen om u een plezier te doen. Dan zegt Hij, “Wat wilt u? Wat wilt u?” Dus u dient Tulasī te vereren. Geef haar elke dag water en offer een ghee-lamp. Vooral de dames dienen een lamp te offeren. Loop vier keer om haar heen en zing de tulasī ārati.
Toegewijde: Kṛṣṇa wil altijd graag Śrīmatī Rādhika ontmoeten. Śrīla Viśvanātha Cakravartī Thākura schrijft:

tvadīya-dūtyena nikuñja-yunor
atyutkayoḥ keli-vilāsa-siddhiḥ
tvat-saubhagaṁ kena nirucyatāṁ tad
vṛnde! namas te caraṇāravindam

Wie is in staat de glorie en het grote fortuin van Vṛndā Devī op te sommen? Doordat zij optreedt als boodschapper, kunnen Rādhā en Kṛṣṇa elkaar ontmoeten. Kṛṣṇa staat bij haar diep in de schuld. Dus als men Śrīmatī Vṛndā Devī vereert, dan denkt Kṛṣṇa, “Hoe kan Ik hen vergoeden?” Hij zegt tegen hen, “Ik ben meteen verkocht zodra u dienst aan Vṛndā Devī verricht.” Dus Ādvaita Ācārya heeft deze siddhānta gevestigd alsmede de wonderbaarlijk snelle vooruitgang in toewijding aan Śrī Rādhā en Kṛṣṇa.
Śrīla Nārāyaṇa Mahārāja: Degenen die liefde willen ontwikkelen en de dienst aan Rādhā-Kṛṣṇa Yugala willen ontvangen, dienen Tulasī te vereren en dan kunnen ze heel gemakkelijk de zegen ontvangen. Aanvaardt Kṛṣṇa een offer van iemand die niet over prema beschikt, maar wel Tulasī offert? Het antwoord is dat wanneer Tulasī wordt gegeven, alles is gegeven en Kṛṣṇa het moet aanvaarden.
Als Tulasī wordt geofferd, dan zal Kṛṣṇa het moeten aanvaarden, of degene een guru heeft of niet. Tracht dit met elkaar te verenigen. Kṛṣṇa ziet de śraddhā (het geloof) van de persoon, dus dat is heilzaam; het offer gaat niet verloren. Of er een guru is of niet, als u de heilige naam chant, heeft dat dan enig effect, of niet? Er zijn zoveel resultaten. U kunt naar Svarga (een hemels planeet) gaan, u kunt een grote positie in deze wereld verwerven, of u kunt naar Vaikuntha gaan; u kunt zoveel dingen bereiken. Als er geen sādhu-saṅga is en u chant, wat is dan het resultaat?
Toegewijde: Door het chanten komt er sādhu-saṅga.
Śrī Nārāyaṇa Mahārāja: Ja. Het is in zoveel opzichten heilzaam.
Het gaat niet verloren. Als u iets offert met Tulasī, zelfs al is er geen guru, zolang er śraddhā is, brengt Kṛṣṇa die persoon geleidelijk op het spoor vanwege de śraddhā. U kunt niet stellen dat Kṛṣṇa een offer niet accepteert als iemand Tulasī geeft maar geen prema heeft. Anders zouden alle śāstra’s zinloos zijn. Als iemand de heilige naam chant zonder liefde en genegenheid, komt er dan een resultaat of niet?
Toegewijde: Ja, hij krijgt sukṛti.
Śrī Nārāyaṇa Mahārāja: Niet alleen sukṛti.

jayati jayati nāmānanda-rūpaṁ murārer
viramita-nija-dharma-dhyāna-pūjādi-yatnam
katham api sakṛd āttaṁ mukti-daṁ prāṇināṁ yat
paramam amṛtam ekaṁ jīvanaṁ bhūṣaṅaṁ

(Śrī Bṛhad-Bhāgvatāmṛta 1.9, Śrīla Sanātana Gosvāmī)

Alle glorie, alle glorie aan de naam van Kṛṣṇa Murāri, de belichaming van goddelijke vreugde! Het beëindigt de kringloop van geboorte en dood en verlicht ons van de pijnlijke onderneming van het beoefenen van religie, meditatie, liefdadigheid, verering van de beeldgedaante en soberheid. Het geeft bevrijding aan iemand die de naam slechts één keer uitspreekt. Kṛṣṇa-nāma staat op zichzelf als de hoogste nectar en is mijn onschatbare rijkdom.
De volgende persoonlijkheden zijn aan Kṛṣṇa gerelateerd: Tulasī, Yamunā, Ganges, mahā-prasādam, de heilige naam enzovoort. Iemand, die met hen in aanraking komt, zelfs al is hij zoals Jagāi and Mādhāi, raakt gezuiverd.
Śrīmatī Tulasī-devī is zo glorieus.

Bron: Purebhakti.com
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa
Image/Art made possible by Pixabay.com

error: Content is protected !!