[Beste Hari-kathā lezers, Aanvaard alstublieft onze nederige eerbetuigingen. Alle eer aan Śrī Guru en Śrī Gaurāṅga.
Een aantal ISKCON GBC sannyāsī’s en andere senior ISKCON leden bezochten van 1990-1995 regelmatig Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Gosvāmi Mahārāja in zijn Vṛndāvana en Mathurā tempels en soms zijn verblijfplaats op het tempelterrein van ISKCON Juhu Beach. Ze stelden toen vragen over diepgaande onderwerpen uit verschillende Gauḍiya Vaiṣṇava geschriften zoals Jaiva-dharma, Rāga-vartma-candrikā, de Rāsa-pañcādhyāyī hoodfstukken van het Śrīmad-Bhāgavatam en Śrī Vilāpa-kusumāñjali. Er waren een paar honderd van zulke bijeenkomsten en de audio geluidsbestanden van deze bijeenkomsten kan men vinden op www.purebhakti.tv.
Hierbij deel 1 van één van deze bijeenkomsten, welke plaats vond op 29 maart 1993. Uw nederige dienaren, het Hari-kathā team]

‘nitya-bandha’ — kṛṣṇa haite nitya-bahirmukha
‘nitya-saṁsāra’, bhuñje narakādi duḥkha

(Śrī Caitanya-caritāmṛta, Madhya-līlā, 22.13)

Op de eeuwig bevrijde toegewijden na zijn de geconditioneerde zielen altijd onwillig om de Heer te dienen. Ze zijn altijd gebonden aan het materiëel bestaan en moeten zware beproevingen in verschillende lichaamsvormen ondergaan.

Toegewijde: De jīva in deze wereld – wordt hij eeuwig geconditioneerd genoemd?
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Nee, hij is niet een eeuwig geconditioneerde ziel. In dit vers betekent ‘eeuwig’ eigenlijk anādi, of ‘zonder begin,’ wat betekent dat hij geconditioneerd is sinds onheuglijke tijd. Als het ‘eeuwig’ betekende in de ware zin, zou er voor ons geen mogelijkheid zijn om māyā te doorkruisen.
Toegewijde: De anādi-baddha jīva had nooit een directe relatie met Kṛṣṇa?
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Het kan niet letterlijk zo gezegd worden. Alles met betrekking tot zijn relatie met Kṛṣṇa is aanwezig in zijn svarūpa, maar hij heeft het nooit ervaren. Man kan niet zeggen dat er in een zaad geen boom, geen vruchten, geen takken en geen bladeren aanwezig zijn. Alles is aanwezig, maar we kunnen deze niet waarnemen; ze zijn latent aanwezig.
Als een persoon visie heeft, ziet hij alles in het zaad – hoeveel bladeren er zullen groeien, hoeveel vruchten er zullen groeien, wanneer de bladeren groen zullen worden, na hoeveel tijd de bladeren geel zullen worden en op welk moment ze zullen vallen en wanneer er weer nieuwe bladeren zullen aangroeien. Alles is aanwezig in het zaad, maar in een latent stadium.
De mukta-mahāpūruṣa, of bevrijde, zelfgerealiseerde ziel, ziet dat de ziel in deze wereld Kṛṣṇa dient, maar wij zien dat we geconditioneerde zielen zijn. Geen meest adequate omschrijving kan gebruikt worden om jīva-tattva eigenlijk uit te leggen, omdat het ontstegen is aan siddhānta. Met andere woorden, de vorm van de ziel is buiten ons bevattingsvermogen.
Toegewijde: Nu het volgende punt…
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Begrijpt u dit punt?
Toegewijde: Niet volledig, daar we kunnen zeggen dat een zaad nooit een boom was, terwijl deze latent aanwezig is. Het is niet een boom, maar het zal een boom worden. Is dit niet hetzelfde met betrekking tot onze relatie met Kṛṣṇa? Men kan zeggen dat het zaad van onze relatie daar aanwezig is, maar dit betekent niet dat er een werkelijke relatie aanwezig is.
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Eigenlijk kan men niet alles op zo’n manier met elkaar vergelijken, er zijn alleen enkele overeenkomsten in deze analogie. Niet alles mag met elkaar vergeleken worden. Bijvoorbeeld, het zaad van een boom is niet cetana (bewust, of levend), maar ātmā, de ziel, is cetana. Māyā is niet aanwezig in de ātmā. Er zijn geen wolken in de zon; maar ze zijn ver weg van de zon. Wij zien de wolken, maar degenen die zich boven de wolken bevinden zien altijd de zon; zij zien de wolken niet. Evenzo kunnen zelfgerealiseerde zielen zoals Śrī Nārada Ṛṣi zien dat we altijd aan het dienen zijn, terwijl we geconditioneerde zielen zijn.
Wat we in dit stadium vertellen is alleen voor een bepaalde tijd. Het is alleen een voorbeeld voor u op dit moment. Het is geen exact voorbeeld. U dient te proberen harināma te doen en te smeken om genade zodat u māyā kan doorkruisen en al deze waarheden kunt realiseren. Harināma is zuiver:

nāma-cintāmaṇiḥ
kṛṣṇaś caitanya-rasa-vigrahaḥ
pūrṇaḥ śuddho nitya-mukto
’bhinnatvān nāma-nāminoḥ

(Padma Purāṇa)

De heilige naam van Kṛṣṇa is transcendentaal zegenrijk. Hij geeft alle spirituele zegeningen, want hij is Kṛṣṇa Zelf, het reservoir van alle plezier. Kṛṣṇa’s naam is compleet en is de vorm van alle bovenzinnelijke smaken. Het is onder geen voorwaarde een materiële naam en hij is niet minder krachtig dan Kṛṣṇa Zelf. Omdat Kṛṣṇa’s naam niet besmet is met materiële kwaliteiten, heeft hij geen enkele betrekking met māyā. Kṛṣṇa’s naam is altijd bevrijd en spiritueel; hij is nooit geconditioneerd door de wetten van de materiële natuur. Dit komt, omdat de naam van Kṛṣṇa en Kṛṣṇa Zelf identiek zijn.

Wie kan dit realiseren? Een toegewijde die het stadium van nirdhūta-kaṣāya of bhagavat-pārṣada-deha-prāpta* bereikt heeft realiseert dat er eigenlijk geen māyā is; maar voor een baddha-jīva, een geconditioneerde ziel, is er geen idee van mukta, bevrijding. Degenen die lichamen hebben zoals Kṛṣṇa’s metgezellen kunnen dit realiseren. Geconditioneerde zielen kunnen alleen veronderstellen wat werkelijk is.
Śrīla Bhaktivinoda Ṭhākura heeft in zijn Jaiva Dharma geschreven dat toegewijden die harināma bedrijven en Śrī Kṛṣṇa en Śrī Caitanya Mahāprabhu om genade smeken, transcendentie (cetana-vastu, cid-vastu) kunnen realiseren [Kṛṣṇa is de volkomen cid-vastu, of het Opperwezen en de jīva is de uiterst kleine cid-vastu, of de uiterst kleine spirituele vonk], anders is het niet mogelijk.
In de śāstra’s worden vele siddhānta’s (filosofische conclusies) behandeld, alleen voor ons. Het is niet zo dat alle siddhānta’s voor alle personen op alle stadia van hun ontwikkeling in bhakti van toepassing zijn. Er zijn siddhānta’s voor kaniṣṭha Vaiṣṇava’s (beginnend in bhakti), voor madhyama Vaiṣṇava’s (toegewijden die behoren tot het middenniveau van Vaiṣṇava’s), en voor uttama Vaiṣṇava’s, de toegewijden die māyā hebben doorkruist. Het is niet zo dat alle siddhānta’s tot dezelfde categorie behoren. In het Śrīmad Bhāgavatam worden er zoveel categorieën van siddhānta gegeven voor mensen die op verschillende niveaus zijn. We dienen daarom te streven bhajana te doen en al deze transcendentale of spirituele waarheden (cinmaya-tattva) te realiseren. Wereldse logica en argumenten kan u hierbij niet terzijde staan.
Chant, “Hare Kṛṣṇa Hare Kṛṣṇa Kṛṣṇa Kṛṣṇa Hare Hare, Hare Rāma Hare Rāma Rāma Rāma Hare Hare” en smeek om vergeving. Misschien is u denkwijze over de jīva en bhakti veranderd. Misschien is uw denkwijze, begrip en realisatie nu veranderd. Evenzo zal uw huidig begrip ook veranderen als u een mahābhāgavata wordt en māyā doorkruist. Dan zult u alles realiseren.
Een belangrijk punt van aandacht: het idee dat de anādi-baddha jīva, de geconditioneerde ziel in deze wereld, gevallen is van het eeuwig oord van de Heer wordt niet geaccepteerd door onze ācārya’s.
Wat is uw vraag?
Toegewijde: Wanneer Jīva Gosvāmī zegt dat iemand door omgang bhakti ontvangt, of door genade iemand bhakti ontvangt…
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Door de omgang met welk soort toegewijde? Een kaniṣṭha-vaiṣṇava? Een madhyama-vaiṣṇava?
Een madhyama-adhikārī Vaiṣṇava kan alleen siddhānta geven. Hij kan niet uit ervaring spreken. Als we realisatie willen, is het belangrijk om te horen van de drie soorten uttama-bhāgavata’s: nirdhūta-kaṣāya, mūrcchita-kaṣāya en bhagavat-pārṣada-deha-prāpta. De meest verheven van de drie is bhagavat-pārṣada-deha-prāpta. Tweede, nirdhūta-kaṣāya, zoals Śrīla Śukadeva Gosvāmī en derde mūrcchita-kaṣāya, zoals Śrī Nārada Muni. In zijn eerdere leven volgde Nārada Muni het bhakti-pad en stond toen bekend als een mūrcchita-kaṣāya. Vervolgens, na het ontvangen van de darśana van de Heer ging hij overal reizen en voortdurend de saṅkīrtana van Kṛṣṇa’s heilige namen bedrijven en werd hij een eerste klas uttama-bhāgavata; hij verkreeg het lichaam van een metgezel van de Heer. Iedereen kan bhakti ontvangen door de omgang met deze drie mahā-bhāgavata’s. De omgang met een madhyama-adhikārī kan ons toegang tot sādhana-bhakti verlenen en zijn genade kan ons naar een uttama-bhāgavata leiden.

*Er zijn drie soorten siddha-mahāpuruṣa’s die het bhakti-pad volgen: (1) bhagavat-pārṣada-deha-prāpta (degenen die vervolmaakte geestelijke gedaanten hebben verkregen als eeuwige metgezellen van de Heer, (2) nirdhūta-kaṣāya (degenen die alle stoffelijke onzuiverheden hebben afgeworpen) en (3) mūrcchita-kaṣāya (degenen in wie nog een zweempje stoffelijke besmetting sluimert).
1) Bhagavat-pārṣada-deha-prāpta
Na het prijsgeven van het grofstoffelijke lichaam verkrijgen degenen die zich door bhakti-beoefening vervolmaakt hebben een geestelijke sac-cid-ānanda-gedaante die precies geschikt is voor hun dienst aan de Heer als Zijn metgezellen (pārṣada’s). Dat zijn de beste van alle uttama-bhāgavata’s.
(2) Nirdhūta-kaṣāya
Degenen die hoewel ze nog in het grofstoffelijk lichaam vervaardigd van de vijf elementen verblijven geen enkel materieel verlangen (vāsanā) en geen enkele materiële indruk (saṁskāra) meer in hun hart hebben, worden nirdhūta-kaṣāya genoemd. Ze behoren tot de middenklasse van uttama-bhāgavata’s.
(3) Mūrcchita-kaṣāya
De siddha-mahāpuruṣa’s die het bhakti-pad volgen en in hun hart nog een spoor van verlangen (vāsanā) en indrukken (saṁskāra’s) hebben vanuit de hoedanigheid goedheid, staan bekend als mūrcchita-kaṣāya. Door toedoen van hun bhakti-yoga blijven deze verlangens en impressies in sluimerende of onbewuste staat. Zodra zich een gunstige gelegenheid voordoet, zorgt het voorwerp van hun verering, Śrī Bhagavān, er op de één of andere manier voor dat hun verlangens verteerd raken en trekt Hij hen tot Zijn lotusvoeten aan. Zulke verheven zielen behoren tot het beginniveau (kaniṣṭhā) van de uttama-bhāgavata’s.
Devarṣi Nārada is een voorbeeld van de hoogste uttama-bhāgavata. Śukadeva Gosvāmī behoort tot het middenniveau van uttama-bhāgavata’s (nirdhūta-kaṣāya). In zijn eerdere leven als zoon van een werkster is Śrī Nārada een voorbeeld van het beginniveau van de uttama-bhāgavata’s (mūrcchita-kaṣāya). De omgang en genade van deze drie soorten mahabhāgavata’s veroorzaken het ontstaan van śraddhā. (Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu)

Image/Art made possible by Pixabay.com

error: Content is protected !!