Tweeëndertig bij het dienen te vermijden overtredingen

sevā-nāmāparādheti – sevā-nāmāparādhānām udbhavaḥ sādhakasya
prāyo-bhavaty eva, kintu paścāt yatnena teṣām abhāvakāritā || 5 ||

De woorden sevā-nāma-aparādha enz. geven aan dat een sādhaka eerst sevā-aparādha’s en nāma-aparādha’s begaat. Door zijn inspanningen verdwijnen die na verloop van tijd.

Hiervoor is verklaard dat men overtredingen in verband met zijn dienst moet opgeven. De āgama-śāstra zegt dat er tweeëndertig van deze sevā-aparādha’s zijn: (1) de tempel binnengaan met schoeisel aan, (2) de tempel binnengaan in een draagstoel, (3) de festivals voor de godsgedaante die ons het liefst is (iṣṭadeva), minachten of er niet aan deelnemen, (4) niet languit onze eerbetuigingen brengen aan de godsgedaante die ons het liefst is, ook al bevinden we ons recht voor Hem, (5) gebeden opzenden tot de Heer zonder na de maaltijd onze mond en handen te hebben gewassen, (6) gebeden opzenden tot de Heer in onreine staat, (7) eerbetuigingen brengen met slechts één hand, (8) bij de ommegang rond de Heer Hem onze rug laten zien*, (9) wijdbeens voor Śrī Mūrti zitten, (10) met opgetrokken knieën met de armen eromheen geslagen voor Śrī Mūrti zitten, (11) voor Śrī Mūrti op de grond liggen, (12) voor Śrī Mūrti eten, (13) leugentaal voor Śrī Mūrti spreken, (14) met stemverheffing voor Śrī Mūrti spreken, (15) voor Śrī Mūrti met elkaar over wereldse aangelegenheden spreken, (16) om wereldse zeken tranen vergieten voor de Heer, (17) iemand voor Śrī Mūrti eren of berispen, (18) anderen voor Śrī Mūrti scherp toespreken, (19) een ruwe deken voor Śrī Mūrti of tijdens het dienen van Śrī Mūrti dragen, (20) anderen voor Śrī Mūrti beschimpen, (21) anderen prijzen voor de Heer, (22) vulgaire taal bezigen voor de Heer, (23) winden laten voor de Heer, (24) de Heer dienen door Hem tweederangs of mindere zaken te offeren hoewel men hem eerste klas zaken kan geven (dat wil zeggen dat het een overtreding is de Heer een mindere zaak als water te offeren terwijl men in staat is Hem alle eersterangs artikelen ter verering te offeren zoals bloemen, tulasī, wierook, een lampje en voedsel), (25) voedsel nuttigen dat niet aan de Heer geofferd is, (26) de Heer niet de vruchten en bloemen van het seizoen offeren, (27) eerst zelf ergens van genieten of er een ander van geven en vervolgens de rest aan de Heer offeren, (28) met de rug naar Śrī Mūrti zitten, (29) anderen groeten of eerbetuigingen brengen voor Śrī Mūrti, (30) blijven zwijgen in tegenwoordigheid van de geestelijke leraar; dat wil zeggen, geen gebeden tot hem opzenden en hem geen eerbetuigingen brengen of geen antwoord geven op zijn vragen, (31) zichzelf ophemelen; en (32) de devatā’s bekladden. Dat zijn de tweeëndertig vormen van sevā-aparādha. Men dient ze strikt te vermijden.
Andere sevā-aparādha’s vermeld in het Varāha Purāṇa, worden hier in het kort vermeld: graan eten dat door de vorst of regering ter beschikking is gesteld; Śrī Mūrti aanraken in een van duisternis doortrokken huis of tempel; Śrī Mūrti naderen zonder zich aan de schriftuurlijke bepalingen te houden; de tempeldeur openen zonder een bel(letje) te luiden of anderszins geluid te maken; voorwerpen van een hond of een ander dier te verzamelen; tijdens verering van Śrī Mūrti het zwijgen verbreken; de verering onderbreken voor een gang naar het toilet; wierook offeren zonder eerst reukolie en bloemenkransen te offeren; de Heer eren met verboden bloemen; de Heer eren zonder eerst zijn gebit te reinigen of zonder zich na geslachtsgemeenschap te baden; Śrī Mūrti eren na een menstruerende vrouw, een lampje of een lijk te hebben aangeraakt; de Heer vereren gekleed in rode, blauwe, ongewassen, vuile of geleende kleren; Śrī Mūrti eren nadat men een lijk heeft gezien; winden laten tijdens verering van Śrī Mūrti; de Heer vereren terwijl men boos is, na een bezoek aan een lijkverbrandingsplaats of terwijl men last van indigestie heeft; en Śrī Mūrti aanraken of vereren nadat men zich met olie heeft laten masseren. Het bedrijven van elk van de handelingen is een overtreding.
In andere sastrā’s worden eveneens sevā-aparādha’s vermeld die de aandacht waard zijn: andere sastrā’s verkondigen en degene die betrekking op de Heer hebben negeren; betelnoot (tāmbūla) kauwen voor Śrī Mūrti; Śrī Mūrti vereren met bloemen bewaard in het blad van de wonderolieplant of andere verboden planten; eer brengen op verboden tijden (wanneer demonische invloeden overheersen); eer brengen terwijl men zit op een gewone stoel of geen zitmatje gebruikt; Śrī Mūrti tijdens het baden met de linkerhand aanraken; eer brengen met oude bloemen of bloemen waar anderen al om gevraagd hebben; spuwen tijdens de verering; zichzelf verheerlijken met gedachten als “Ik ben een groot pūjārī“ – en dergelijke; tilaka niet recht op het voorhoofd aanbrengen; de tempel binnengaan met ongewassen voeten; de Heer graanproducten offeren bereid door een niet-Vaiṣṇava; Śrī Mūrti in aanwezigheid van een niet-Vaiṣṇava eren; de beeldgedaante eren zonder nadat men een Kāpālika** gezien heeft eerst Heer Śrī Nṛsiṁhadeva te vereren; de Heer baden met water aangeraakt door de vingernagels; de Heer eren terwijl men met transpiratie is bedekt; over de offeranden aan de Heer heen stappen; een gelofte afleggen in naam van de Heer. In de geschriften worden tal van andere sevā-aparādha’s vermeld.

*Bij de ommegang rond de Heer passeert men eerst de rechterzijde van Śrī Mūrti, dan Zijn achterzijde, dan Zijn linkerzijde, waarna men weer aan de voorzijde van Śrī Mūrti komt; zet men de ommegang voort, dan dient men het lichaam daarbij zo te draaien dat men bij het passeren aan de voorzijde van Śrī Mūrti het vermijdt Hem zijn rug te tonen.

**Een Kāpālika is een lid van een bepaalde Śaiva sekte van asceten die een mensenschedel bij wijze van etensnap bij zich dragen.

Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu, 3e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa
Image/Art made possible by Pixabay.com

error: Content is protected !!