Vaiṣṇava-cihna-dhāraṇam

De uiterlijke kenmerken van een Vaiṣṇava aannemen

Het dragen van drie strengen tulasī-kralen om de hals, het sieren van het lichaam met tilaka op twaalf plaatsen, enzovoort, heet vaiṣṇava-cihna-dhāraṇa, de uiterlijke kenmerken van een Vaiṣṇava aannemen. Een sādhaka moet deze Vaisnava-tekenen beslist aannemen. De aanwijzing om drie strengen tulasī-kralen om de hals te dragen wordt gegeven in de Hari-bhakti-vilāsa. Als men geen tulasī-mālā draagt, draagt geen van zijn zegenrijke religieuze verrichtingen zoals bhagavad-arcana* en bhagavad-upāsanā vrucht. De śāstra’s schrijven voor dat men een halssnoer draagt van lotuszaden, rudrākṣa-kralen, kralen gemaakt van de myrobalan boom, tulasī-kralen enzovoort. Voor Vaiṣṇava’s echter is het dragen van tulasī-kralen het allerbest. Tulasī is opperst zuiver en Bhagavān zeer lief. Daarom worden lichaam, geest, woorden en de ziel van iemand die een tulasī-mala draagt zuiver en manifesteert zich spontaan de neiging tot bhakti in hem.
De śāstra’s schrijven het dragen van twee soorten tilaka voor: ūrdhva-puṇḍra, een verticaal teken op het voorhoofd van Vaiṣṇava’s, en tri-puṇḍra, drie horizontale lijnen over het voorhoofd van Śaivite’s en māyāvādī’s. Vaiṣṇava’s en gelovige brāhmaṇa’s dienen ūrdhva-puṇḍra tilaka te dragen. Ūrdhva-puṇḍra tilaka wordt een tempel van Heer Hari genoemd omdat Śrī Bhagavān erin verblijft. Pas nadat men op twaalf plekken van het lichaam ūrdhva-puṇḍra tilaka heeft aangebracht, kan men zijn dagelijkse religieuze verrichtingen, verering en andere diensten ondernemen. Volgens het Padma Purāṇa dient men niet naar iemand te kijken als zijn lichaam van ūrdhva-puṇḍra tilaka verstoken is. Het lichaam van zo iemand wordt met een lijkverbrandingsplaats vergeleken.
De śāstra’s schrijven het dragen van ūrdhva-puṇḍra tilaka voor gemaakt van gopī-candana, een witte kleisoort gewonnen in Dvārakā, het stof van Śrī Vṛndāvana, het stof van Rādhā-kuṇḍa, het stof van plekken waar tulasī wordt gekweekt en zo meer. Toch wordt in alle śāstra’s het grootste belang toegekend aan het dragen van ūrdhva-puṇḍra tilaka van gopī-candana gewonnen in Dvārakā. Alle śubha-karma van iemand die deze tilaka draagt brengt onvergankelijke resultaten voort. Door deze simpele daad raakt Bhagavān voldaan en verwerft men zich bhagavad-bhakti. In de Hari-bhakti-vilāsa (4.232–3), wordt het volgende citaat uit het Garuḍa Purāṇa aangetroffen over het dragen van ūrdhva-puṇḍra tilaka:

yo mṛttikāṁ dvāravatī-samudbhavāṁ
kare samādāya lalāṭa-paṭṭake
karoti nityaṁ tv atha cordhva-puṇḍraṁ
kriyā-phalaṁ koṭi-guṇaṁ sadā bhavet

kriyā-vihīnaṁ yadi mantra-hīnaṁ
śraddhā-vihīnaṁ yadi kāla-varjitam
kṛtvā lalāṭe yadi gopī-candanaṁ
prāpnoti tat-karma-phalaṁ sadākṣayam

Zij die dagelijks in Dvārakā gewonnen gopī-candana als ūrdhva-puṇḍra tilaka op hun voorhoofd aanbrengen, zien het resultaat van al hun daden vele malen vermiljoenvoudigd. Zelfs al verricht men ze zonder de juiste louteringsriten te ondergaan, zonder mantra’s te reciteren, zonder geloof of op een verboden tijdstip, dan nog leveren ze onvergankelijke resultaten op als men daarbij slechts gopī-candana op het voorhoofd draagt.

*De term bhagavad-arcana heeft speciaal betrekking op het vereren van de beeldgedaante, terwijl de term bhagavad-upāsanā een bredere aanduiding is met betrekking op het vereren van de Heer via elke van de verschillende bhakti-anga’s zoals śravaṇa, kīrtana, viṣṇu-smaraṇa als ook arcana. Het woord upāsanā betekent letterlijk upa-āsanā — nabij zitten, in de geest. Bhagavad-upāsanā heeft aldus betrekking op alle activiteiten waardoor men in de geest tot de Heer nadert om Hem te vereren.

op het voorhoofd – oṁ keśavāya namaḥ
op het middel – oṁ nārāyaṇāya namaḥ
op de borst – oṁ mādhavāya namaḥ
op de keel – oṁ govindāya namaḥ
op de rechterkant van de taille – oṁ viṣṇave namaḥ
op de rechterarm – oṁ madhusūdanāya namaḥ
op de rechterschouder – oṁ trivikramāya namaḥ
op de linkerkant van de taille – oṁ vāmanāya namaḥ
op de linkerarm – oṁ śrīdharāya namaḥ
op de linkerschouder – oṁ hṛṣīkeśāya namaḥ
op de bovenrug – oṁ padmanābhāya namaḥ
op de onderrug – oṁ dāmodarāya namaḥ

Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu/Arcana-dīpikā
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!