Men kan zich nu afvragen, als zelfs een blad niet kan bewegen zonder de wil van God, dan lijkt het dat we geen echte vrije wil hebben. En wat is het doel van ons leven als we geen vrije wil hebben? Het antwoord is dat levende wezens bewustzijn bezitten, wat intrinsiek inhoudt dat zij de kracht van het denken en het voelen hebben en dat ze hun vrije wil kunnen uitoefenen. Maar hoewel de bewuste eenheid onafhankelijkheid van gedachten heeft, is het slechts een beperkte onafhankelijkheid. Er zijn vele mensen die een filmster of een president willen worden maar niet in staat zijn om hun verlangen te vervullen. Eén persoon die president wil en moet worden kan dan wel zijn doel bereiken, maar de meesten zullen dat niet. Onze onafhankelijkheid is dus beperkt.
Niet al onze verlangens worden vervuld. God beheerst alle aangelegenheden, maar Hij bemoeit zich niet met de beperkte onafhankelijkheid van de jīva’s, de individuele zielen. Hij kan tussenbeide komen als Hij dat wenst, want Hij is alvermogend. Maar als Hij dat zou doen, dan zou het individuele bewustzijn willoos worden; het zou materie worden. Het onafhankelijke bewustzijn zou vernietigd worden. Dus verschijnt de Heer Zelf en tracht Hij de zielen die tegen Hem gekant zijn over te halen om Zijn leer vrijwillig te aanvaarden. Hij wil ze niet dwingen om toewijding te accepteren. Hij zou dat kunnen doen, maar als Hij dat deed, dan zou het individuele bewustzijn vernietigd worden. Wat zou daar het nut van zijn? Bewustzijn is een groot goed, dus, terwijl Hij de beperkte onafhankelijkheid van de jīva’s in stand houdt, verschijnt de Heer hier in deze wereld of stuurt Hij Zijn eigen metgezellen om de jīva’s te leren dat ze zich vrijwillig aan Hem moeten overgeven.
Lang geleden leefde er een tovenaar. Een vriend zei tegen hem dat hij echtelijke problemen had. Hij zei, “Ik heb alles wat mijn hart begeert, maar ik heb een onsympathieke vrouw. Ze zit mij altijd dwars en dat maakt mij ongelukkig. Hoe kan ik haar onder de duim houden? U bent een tovenaar. Kunt u me niet helpen? U moet een spreuk of iets dergelijks kennen.” De tovenaar gaf hem een toverstaf en zei, “Uw echtgenote zal al uw wensen direct inwilligen, wat u maar wenst.”
De man ging met de staf terug naar huis en riep zijn echtgenote, “Kom hier!” en zijn echtgenote kwam. “Ga daarheen!” zei hij, en zijn echtgenote ging. “Ga hier zitten!” beval hij, en zijn echtgenote ging zitten. Maar nadat hij dit een tijdje had gedaan, realiseerde hij zich dat hij nog steeds niet tevreden was. Waarom niet? Omdat zijn echtgenote als een hond was geworden! Hij realiseerde zich dat als ze samen gelukkig willen zijn, zij over vrije wil, eigen beslissingsrecht moet beschikken. Alleen als ze uit haar eigen vrije wil diende zou er geluk kunnen zijn. Als het bewustzijn vernietigd wordt, kan er geen geluk zijn. Op dezelfde manier is God niet zo onwetend dat Hij ervoor kiest om de beperkte onafhankelijkheid van de jīva’s te onderdrukken. Hij behoudt het, en Zijn vertegenwoordiger, Gurudeva, doet hetzelfde. Ze leren de jīva’s dat ze de eeuwige dienaren van de Allerhoogste Heer zijn en dat ze door Hem te dienen gelukkig zullen worden. Ze proberen de mentaliteit van de jīva’s te veranderen door hen hun eigen ideale karakter en voorbeeld te tonen, en door ze aanwijzingen te geven en ze te inspireren.
God wil de beperkte onafhankelijkheid van Zijn kleine deeltjes niet vernietigen. Met wie zal Hij Zijn spel en vermaak houden? Teneinde het bestaan van dienst mogelijk te maken, moet er zowel een dienaar en een object van de dienst zijn. Alleen dan wordt prema of bovenzinnelijke liefde een mogelijkheid. Er kan geen liefde zijn als er slechts één persoon is. De jīva’s in deze materiële wereld zijn nu Kṛṣṇa vergeten, maar uiteindelijk, wanneer ze het ontwaken van de eeuwige natuur van het zelf ervaren, zullen ze met ernst en verbijstering voor de Heer huilen. En God zal hun gemoedsstemming proeven en ervan genieten. Waarom zouden we God van dit plezier onthouden?
—Uit Śuddha Bhakti van Śrīla Bhakti Vallabha Tīrtha Mahārāja
Vertaling door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa