Op dit moment leven we in het donkere tijdperk dat Kali-yuga wordt genoemd. De duur van Kali-yuga is 432.000 jaren. Het dubbele daarvan (864.000 jaar) is de duur van Dvāpara-yuga. Het drievoudige van Kali-yuga (1.296.000 jaar) is de duur van de Tretā-yuga en het viervoudige (1.728.000 jaar) is de duur van Satya-yuga, “het gouden tijdperk”. Als men het totaal van deze vier yuga’s samenneemt, is de som 4.320.000 jaar. Als men het totaal van deze vier tijdperken vermenigvuldigt met eenenzeventig (306.720.000), dan is dat de duur van het leven van een Manu. De veertien Manu’s zijn zonen van Brahmā, en heten “Manu”, omdat ze voortkomen uit de geest van Brahmā. Het totaalaantal jaren waarin de levens van veertien Manu’s zijn verstreken, (14×306.720.000 = 4294.080.000 jaar) is gelijk aan een dag van Brahmā. Zeven dagen (30058560000 jaar) is de levensduur van Mārkaṇḍeya Ṛṣi. Hoe heeft hij zo’n zegen ontvangen?
Mṛkaṇḍa had van een astroloog vernomen dat zijn zoon, Mārkaṇḍeya zou sterven op tienjarige leeftijd. Hij verkeerde toen in een zeer sombere toestand. Hij was zeer ongerust. “Hier is mijn enige zoon”, dacht hij, “en die zal sterven op de leeftijd van tien?” Hij ging naar zijn zoon en gaf hem de instructie, “Zodra oudere personen komen, dien je een buiging te maken. Je dient languit op de grond liggend je eerbetuigingen aan hen te brengen.” Hij volgde de instructies van zijn vader op, en zodra een oudere persoon van goede komaf thuiskwam, bood Mārkaṇḍeya languit op de grond liggend zijn eerbetuigingen aan. Op een keer, lieten de Sapta Ṛṣis (de zeven Ṛṣi’s en ook zonen van Brahmā) hun heilige voetafdrukken achter in het huis van de afstammelingen van Bṛghu, en de jongen, Mārkaṇḍeya viel plat neer aan hun voeten. De Ṛṣi’s zegenden hem.
“Moge hij eeuwig leven!” riepen ze.
De vader van de jongen was verbaasd. Hij benaderde de Ṛṣi’s en zei, “Maar mijn zoon is voorbestemd om te sterven op de leeftijd van tien. Nu heeft u hem een zegen gegeven, maar zal deze zegen tot uiting komen?”
“Oh, is dat zo?” vroegen de Ṛṣi’s. Ze waren bezorgd omdat ze het kind een zegen wilden schenken. Ze namen de jongen naar Satyaloka, de planeet van Brahmā en ze vertelden hun vader, “We gingen naar het huis van deze jongen alleen om onze heilige voetafdrukken daarachter te laten en deze jongen viel uit genegenheid plat neer aan onze voeten. Hij is helaas voorbestemd om slechts tien jaar te leven.”
“Nee!” riep Brahmā. “Zijn levensduur zal zeven dagen van mij zijn!” Zo gaf Brahmā hem de zegen.
We dienen onze superieuren nooit te negeren. We leren deze wijze les van de zoon van Mṛkaṇḍa, Mārkaṇḍeya Ṛṣi. Als we buigen voor ouders, ouderen, Vaiṣṇava’s en Sādhu’s, dan zullen we door hun genade de meest onvoorstelbare zaken bereiken.
— Uit Taste of Transcendence van Śrīla Bhakti Vallabha Tīrtha Mahārāja
Vertaling: Dāmodara dāsa
vāñchā-kalpa-tarubhyaś ca
kṛpā-sindhubhya eva ca
patitānāṁ pāvanebhyo
vaiṣṇavebhyo namo namaḥ
“Ik breng keer op keer praṇāma aan de Vaiṣṇava’s, die de gevallen zielen verlossen, die als wensbomen ieders verlangens in vervulling kunnen laten gaan, en die oceanen van genade zijn.”