Doordat de invloed van de Zes Gosvāmī’s in Śrī Vṛndāvana-dhāma enigszins tanende was, rees er een controverse aangaande svakīyāvāda, de leer van de echtelijke liefde, en parakīyāvāda, de leer van de buitenechtelijke liefde. Ten einde de misvattingen aangaande svakīyāvāda uit de wereld te helpen, schreef Śrīla Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura twee boeken, getiteld Rāga-vartma-candrikā en Gopī-premāmṛta, die schitterend gevuld zijn met alle conclusies van de śāstra. In zijn commentaar Ānanda-candrikā gaf hij vervolgens naar aanleiding van het vers “laghutvam atra”* van het Ujjvala-nīlamaṇi (1.21) met bewijzen uit de geschriften en onweerspreekbare argumenten een gedegen weerlegging van de svakīyāvāda en vestigde de parakīyā-leer. In Sārārtha-darśinī, zijn commentaar op het Śrīmad Bhāgavatam, bood hij krachtige ondersteuning aan de parakīyā-bhāva.
Naar verluidt waren er in de tijd van Śrīla Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura enkele paṇḍita’s die hem weerstreefden op het punt van de verering in de gemoedsstemming van parakīyā. Maar door zijn diepe eruditie en onweerlegbare logica versloeg hij hen.
Daarom besloten de paṇḍita’s hem te doden. Śrīla Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura placht ‘s ochtends vroeg voor zonsopgang erop uit te trekken om de ommegang rond Śrī Vṛndāvana-dhāma te maken. Ze beraamden een plan om hem op dat uur in een dicht en donker bosje te doden.
Op zijn ommegang kwam Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura het bosje binnen waar zijn tegenstanders klaar stonden om hem te vermoorden. Maar opeens zagen ze dat hij er niet meer was. In plaats van hem zagen ze een mooi jong Vrajavāsī meisje dat met een paar vriendinnen bloemen liep te plukken. De paṇḍita’s vroegen het meisje: “Lief kind! Zojuist kwam hier een grote toegewijde aan. Waar is hij naar toe? Heb je hem toevallig gezien?” Het meisje antwoordde: “Ik heb hem wel gezien maar ik weet niet waar hij heen is gegaan.”
Bij de aanblik van de schoonheid van het meisje, haar verstolen blikken, haar vrouwelijke bevalligheid en haar zachte glimlach kwamen de paṇḍita’s onder haar bekoring.
Alle onzuiverheid in hun geest raakte verdreven en hun hart werd zacht.
Toen de paṇḍita’s haar verzochten zich voor te stellen zei het meisje, “Ik ben een dienares van mijn meesteres Śrīmatī Rādhikā. Ze is nu bij haar schoonmoeder thuis in Yāvaṭa. Ze heeft me erop uitgestuurd om bloemen te plukken.” Daarop verdween ze en waar ze gestaan had, zagen ze Śrīla Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura weer. De paṇḍita’s vielen hem ten voet en smeekten hem om vergiffenis. Die schonk hij hun allemaal.
Van het leven van Śrī Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura zijn tal van zulke verbijsterende gebeurtenissen bekend. Aldus weerlegde hij de svakīyāvāda-leer en vestigde hij de waarheid van zuivere parakīyā. Die prestatie is voor de Gauḍīya Vaiṣṇava’s van groot belang.
Śrīla Cakravartī Ṭhākura beschermde niet alleen de integriteit van de dharma van de Śrī Gauḍīya Vaiṣṇava’s, hij vestigde ook de invloed ervan in Śrī Vṛndāvana. Wie dit naar waarde weet te schatten, kan slechts verbaasd staan van zijn ongewone gaven. Ter verheerlijking van zijn buitengewone werk hebben de ācārya’s van de Gauḍīya Vaiṣṇava’s het volgende vers geschreven:

viśvasya nātharūpo ’sau
bhakti-vartma-pradarśanāt
bhakta-cakre varttitatvāt
cakravarty ākhyayābhavat

Omdat hij het bhakti-pad onderwijst kent men hem als Viśvanātha, de Heer van het heelal, en omdat hij altijd in de kring (cakra) van zuivere toegewijden verkeert, kent men hem als Cakravartī (degeen om wie een kring zich rond beweegt).

*De volledige tekst van het Ujjvala-nīlamaṇi vers luidt:

laghutvam atra yat proktaṁ
tat tu prākṛta nāyake
na kṛṣṇe rasa-niryāsa-
svādārtham avatāriṇi

Alle fouten of ongepastheden die er op het punt van de buitenechtelijke liefde ook maar aangewezen worden (in andere rasa-śāstra’s) hebben betrekking op gewone wereldse minnaars en niet op Śrī Kṛṣṇa, want Hij proeft altijd de vloeibare rasa-essentie en is de oorsprong van alle verschijningsvormen. [Met andere woorden de verschijningsvormen van de Heer besturen zowel godsdienst als goddeloosheid en worden Zelf nimmer bestuurd. Hoe kan Śrī Kṛṣṇa als oorsprong van alle verschijningsvormen dan aan wereldse gedragscodes onderworpen zijn?)]

Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu, 2e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!