Het Śrīmad-Bhāgavatam (5.5.1) vermeldt:

nāyaṁ deho deha-bhājāṁ nṛ-loke
kaṣṭān kāmān arhate viḍ-bhujāṁ ye
tapo divyaṁ putrakā yena sattvaṁ
śuddhyed yasmād brahma-saukhyaṁ tv anantam

Heer Rṣabha zegt: ‘Mijn beste zonen, er is geen reden om in deze menselijke levensvorm hard te werken voor zinnelijk genot; zulke gelukservaringen zijn er voor dreketers [zwijnen]. Het is beter om in dit leven ascese te beoefenen, waardoor je bestaan gezuiverd wordt; het resultaat daarvan is dat je onbeperkt transcendentaal geluk zult ervaren.’

(http://www.vedabase.com/nl/bg/5/22)

Het menselijk bestaan is bedoeld voor tapasya (ascese). Door ascese te beoefenen raakt men gezuiverd zegt Heer Rṣabhadeva. De geest, het hart en het bewustzijn raakt gezuiverd. Men zal brahma-saukhyaṁ, geestelijk geluk ervaren. Dat wil zeggen dat men Kṛṣṇa zal bereiken en eeuwig gelukkig zal zijn.

Ambarīṣa Mahārāja is een verheven toegewijde en weet wat het nut is van tapasya, hij volgt daarom Ekādaśī, dvādaśī-vrata, kṛṣṇa-prītye bhoga-tyāga [Caitanya-caritāmṛta Madhya-līlā 22.116], als men Kṛṣṇa wil plezieren dan dient men werelds genot te laten varen, kṛṣṇa-prītye bhoga-tyāga. Onderneem niets meer voor je eigen zinnelijk genot. Het enige verlangen van een vaiṣṇava is om Kṛṣṇa te plezieren. Jīvera svarūpa haya kṛṣṇera nitya-dāsa [Caitanya-caritāmṛta Madhya-līlā 20.108], de jīva is een vaiṣṇava. De wezenlijke natuur van de jīva is eeuwig dienaar van Śrī Kṛṣṇa te zijn. Wie ben je? Wat is je identiteit? Mahāprabhu zegt gopī-bhartuḥ pada-kamalayor dāsa-dāsānudāsaḥ [Caitanya-caritāmṛta Madhya-līlā 13.80]. “Ik identificeer mijzelf slechts als de dienaar van de dienaar van de dienaar van de lotusvoeten van Heer Śrī Kṛṣṇa, de minnaar van de gopī’s.” Dit is mijn identiteit. Verricht liefdevolle dienst aan gopī-bhartuḥ, de minnaar van de gopī’s, Gopīnātha. De śāstra’s (geschriften), sādhu’s, mahājana’s en Śrīla Bhaktivinoda Ṭhākura (mahājana-sādhu) zeggen hierover:

nija-sukha lāgi’ kichu nāhi kori ār
bhakativinoda bole, tava sukha-sār

(Śaraṇāgati, Śrīla Bhaktivinoda Ṭhākura, Āmāra Balite Prabhu)

Bhaktivinoda Ṭhākura zegt, nija-sukha lāgi’ kichu nāhi kori ār, bhakativinoda bole, tava sukha-sār. “Ik onderneem niets meer voor mijn eigen zinnelijk genot. Uw plezier is het enige dat belangrijk voor me is, tava sukha-sār.” Zo denkt een bhakta, een vaiṣṇava. Kṛṣṇa-prītye bhoga-tyāga, voor het plezier van Kṛṣṇa laat hij alle vormen van materieel zingenot varen. Dat is tapasya.

Bron: Śrīla Gaura Govinda Svāmi Maharāja
Vertaling: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!