In een gesprek tussen Rukmāṅgada (een koning) en Mohinī, geciteerd uit het Skanda Purāṇa, wordt gezegd:

adīkṣitasya vāmoru
kṛtaṁ sarvaṁ nirarthakam
paśu-yonim avāpnoti
dīkṣā-virahito janaḥ

Hari-bhakti-vilāsa (2.6)

O Vāmoru (O vrouw met mooie dijen), hoe zegenrijk mensen ook handelen, het blijft waardeloos als ze geen dīkṣā (initiatie) aanvaarden. Wie van dīkṣā verstoken is, wordt wedergeboren in het dierenrijk.

Kailāśa was een boer die altijd bezig was op zijn land. Op een dag kwam Nārada Muni en zei: “Kailāśa het is nu tijd om initiatie nemen.”
Kailāśa antwoordde: “Nee, ik doe het later wel. Ik heb het nu te druk.” Enige tijd later, keerde Nārada Muni terug, maar hij kon Kailāśa niet vinden. Bij het verlaten van de boerderij zag hij een stier.
“Kailāśa? Ben jij dat? Wil je nu initiatie nemen?”
“Nee,” zei Kailāśa, “Ik heb het te druk met het ploegen van het land.” Nārada Muni vertrok en keerde een paar jaar later terug, maar de stier was nergens te bekennen. Op de boerderij was er alleen een hond.
“Kailāśa? Ben jij dat? Wil je nu initiatie nemen?”
“Nee, ik heb het hier te druk met het waken over het land en de kinderen. Ik kan nu geen initiatie nemen.” Jaren later keerde Nārada Muni weer terug. Hij kon de hond niet vinden, maar hij wist dat Kailāśa in een bepaalde lichaamsvorm er nog moet zijn vanwege Kailāśa’s gehechtheid aan de boerderij. Hij zag toen een cobra.
“Kailāśa? Ben jij dat? Wil je nu initiatie?”
“Nee, ik heb nu geen tijd want ik moet waken over de verborgen schat op het terrein.” Nārada Muni gaf toen opdracht aan de kinderen om de rug van de slang te breken maar die niet te doden en vervolgens de slang in het bos te werpen.
Nārada Muni ging toen naar het bos en zei: “Kailāśa, ben je nu bereid om initiatie te nemen?”
“Ja, ik ben nu klaar om initiatie te ontvangen”, zei Kailāśa eindelijk.

―Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja

error: Content is protected !!