sā bhaktiḥ sādhana-bhaktir bhāva-bhaktiḥ
premā-bhaktir iti trividhā
sādhana-bhaktiḥ punar vaidhī-
rāgānugā-bhedena dvividhā

“Bovengenoemde uttama-bhakti kent drie vormen: sādhana-bhakti, bhāva-bhakti en premabhakti. Sādhana-bhakti wordt verder in tweeën onderscheiden – namelijk in vaidhī en rāgānugā.”

Śrī Bindu-vikāśinī-vṛtti

Vormen van Uttama-bhakti

Als iemand hier zou beweren dat uttama-bhakti in twee vormen dient te worden gecategoriseerd – sādhana-bhakti als het middel en prema-bhakti als sādhya, het doel – dan zou bhāva-bhakti binnen de categorie van sādhya-bhakti of prema-bhakti vallen. Waarom zou men dan drie categorieën moeten aannemen? Nee! Die bewering mist iedere grond. Uttama-bhakti dient aanvaard te worden als bestaande uit drie categorieën, en wel op goede gronden.

In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (2.1.276) worden de kenmerken van een bhakti-sādhaka als volgt beschreven:

utpanna-ratayaḥ samyaṅ
nairvighnyam anupāgatāḥ
kṛṣṇa-sākṣāt-kṛtau yogyāḥ
sādhakāḥ parikīrttitāḥ

Iemand in wiens hart zich reeds rati (bhāva) jegens Śrī Kṛṣṇa heeft geopenbaard, die de geschiktheid heeft bereikt om de openbaring van de Heer rechtstreeks waar te nemen maar nog niet geheel van alle obstakels is verlost, wordt sādhaka-bhakta genoemd.

Uit deze beschrijving van een sādhaka-bhakta blijkt dat in weerwil van het verschijnen van bhāva-bhakti of rati in het hart van de sādhaka, hij nog niet geheel van alle hindernissen bevrijd is. Er rest dan in de sādhaka nog een spoor van een grote overtreding begaan tegen een toegewijde. Zo lang er een spoor van zo’n overtreding in het hart van een sādhaka-bhakta rest, blijft het mogelijk dat kleśa, leed, en vighna, hindemissen, zich voordoen. Daardoor kan sādhya-bhakti of prema-bhakti zich niet in zo’n sādhaka openbaren. In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (2.1.280) worden de kenmerken van een siddha-bhakta (iemand die tot het niveau van sādhya-bhakti of prema-bhakti is opgerezen) dan ook als volgt beschreven:

avijñātākhila-kleśāḥ
sadā kṛṣṇāśrita-kriyāḥ
siddhāḥ syuḥ santata-prema-
saukhyāsvāda-parāyaṇāḥ

Wie altijd volledig opgaat in activiteiten met betrekking tot Śrī Kṛṣṇa, altijd volledig onbekend is met hindernissen (vighna) of materiële ellende (kleśa)* en onophoudelijk de gelukzaligheid van prema proeft, wordt siddha-bhakta genoemd.

In de bhāva-bhakti-sādhaka is nog kleśa aanwezig. Hij ervaart ook deze vormen van ellende en verschillende soorten belemmeringen (vighna). Maar in de siddha-bhakta bestaat niets van de ervaring van welke vorm van kleśa dan ook. Daarom kan bhāva-bhakti nooit door sādhya- of prema-bhakti worden omvat.
Men kan hiertegen andersom aanvoeren dat bhāva-bhakti omvat kan worden door sādhana-bhakti. Daarop kan worden geantwoord dat bhāva-bhakti nooit geacht kan worden binnen sādhana-bhakti te vallen. In dit verband is er een vers uit de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.2) dat de kenmerken van sādhana-bhakti beschrijft.

kṛti-sādhyā bhavet sādhya-
bhāvā sā sādhanābhidhā
nitya-siddhasya bhāvasya
prākaṭyaṁ hṛdi sādhyatā

In dit vers wordt sādhana-bhakti sādhya-bhāva genoemd. Dat wil zeggen dat de sādhana of bhakti-beoefening waardoor bhāva-bhakti wordt bereikt sādhya-bhāva wordt genoemd. Als dus bhāva-bhakti de vrucht van sādhana-bhakti is, hoe kan ze dan binnen sādhana-bhakti vallen? De sādhana of methode waardoor men zijn doel bereikt kan nooit bhāva-bhakti worden genoemd. Daarom is de verdeling van uttama-bhakti in drieën zoals hiervoor vermeld – namelijk in sādhana-bhakti, bhāva-bhakti en prema-bhakti – in ieder opzicht door en door juist en aangenaam.

Sādhana-bhakti

Nadat de uttama-bhakti is gedefinieerd als bestaande uit drie soorten, wordt thans de sādhana-bhakti beschreven. Sādhana-bhakti kent twee vormen: vaidhī en rāgānugā. De kenmerken van uttama-bhakti zijn in het vers anyābhilāṣitā-śunyam in algemene zin beschreven. Wanneer uttama-bhakti bedreven wordt door middel van de zinnen van de baddha-jīva wordt ze sādhana-bhakti genoemd. Dat wordt verklaard in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.2):

kṛti-sādhyā bhavet sādhya-
bhāvā sā sādhanābhidhā
nitya-siddhasya bhāvasya
prākaṭyaṁ hṛdi sādhyatā

De bhakti verricht door de functie van de zinnen en waardoor men bhāva-bhakti verkrijgt wordt sādhana-bhakti genoemd. De openbaring van de nitya-siddha-bhāva in het hart van de gelouterde jīva wordt sādhyatā genoemd.

Bhakti is de nitya-siddha-bhāva van de jīva. De openbaring ervan teweegbrengen in het gelouterde hart wordt sādhyatā genoemd, het bereiken van het gewenste doel. De strekking van deze uitspraak is dat aan de jīva, die een oneindig klein deeltje van de geest (cit-kaṇa) is, een deeltje gelukzaligheid (ānanda-kaṇa) inherent is van Śrī Kṛṣṇa, die vergeleken wordt met een oneindige geestelijke zon. Zolang de jīva door māyā gebonden is, blijft dit ānanda-kaṇa praktisch verloren. Het is de enige en uitsluitende plicht van de jīva’s deze eeuwige natuur in het hart tevoorschijn te laten komen. Alleen in die toestand komt de staat van het bereiken van de eeuwig volmaakte realiteit (nitya-siddha vastu) tot stand. Zolang deze bhakti die tot de openbaring van bhāva leidt wordt teweeggebracht door middel van de zinnen van de baddha-jīva, is er sprake van sādhana-bhakti.
Het is alleen door de genade van Kṛṣṇa of Zijn toegewijden dat bhakti zich in de vorm van śravaṇa, kīrtana enzovoort aan de gelouterde zinnen van de jīva openbaart.
De hieraan voorafgaande fase waarin de getrouwe jīva door eigen inspanning bhagavan-nāma-kīrtana bedrijft met zijn tong of bhagavat-kathā aanhoort met zijn oren wordt indriya-vyāpāra (inschakeling van de zinnen) genoemd of indriya-preraṇā (wat door de zinnen wordt teweeggebracht). Dit wordt ook als sādhana-bhakti beschouwd.
Bijvoorbeeld, voor het brengen van een yajña moet men eerst ghi, brandhout, kuśa-gras, bloemen, een zitmatje en andere artikelen bij elkaar brengen. Het verzamelen van deze dingen en andere voorbereidende handelingen worden geacht bij de yajña te horen. Zo worden de voorbereidende handelingen van het gedwongen inschakelen van de zinnen (indriya-vyāpāra) voor het verrichten van sādhana-bhakti bestaande uit śravaṇa, kīrtana enzovoort beschouwd als bij bhakti behorend. Karma, jñāna, yoga, tapasya, het naleven van geloften en alle andere methoden los van bhakti kunnen de openbaring ervan niet teweegbrengen. Bhakti is de enige oorzaak van het verschijnen van bhakti. Deze conclusie is door en door juist.

Commentaar

In werkelijkheid zijn śravaṇa, kīrtana en de overige onderdelen van bhakti geen functie van de stoffelijke zintuigen. Ze kunnen niet door de stoffelijke zintuigen worden ondernomen. Aangezien bhakti een bijzondere functie van Śrī Kṛṣṇa is, is ze een eeuwig geestelijk fenomeen (nitya-cinmaya-padārtha). Wanneer door de genade van Śrī Kṛṣṇa of Zijn toegewijden zich bhakti aan de zinnen van de sādhaka openbaart, raken ze erdoor vergeestelijkt waardoor ze tot eenheid met haar wezen (tādātmyā) geraken. Via de gelouterde zinnen kunnen dan de verschillende sādhana-aṅga’s van uttama-bhakti worden ondernomen. Maar men dient eraan te denken dat de verschillende vormen van sādhana gericht op het bereiken van dharma, artha, kāma en mokṣa niet tot sādhana-bhakti worden gerekend. Alleen die onderdelen van bhakti die bhāva-bhakti opwekken worden als sādhana-bhakti aanvaard.

Bhāva-bhakti als nitya-siddha
De onderdelen van bhakti zoals śravaṇa, kīrtana enzovoort die verricht worden op het niveau van bhāva-bhakti, dat wil zeggen die verricht worden als bijproducten of anubhāva’s van bhāva-bhakti, worden eveneens bhāva-bhakti genoemd. Het zou fout zijn ze als sādhana-bhakti te betitelen. Om dit te vermijden wordt in het onderhavige vers (Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.2)) de bepaling sādhya-bhāva gebezigd. Datgene waardoor bhāva tot stand dient te komen (sādhya) wordt sādhya-bhāva genoemd. Sādhana-bhakti leidt tot de openbaring van bhāva-bhakti. Daarom staan de vormen van bhakti-beoefening waardoor men dharma, artha, kāma, mokṣa en andere puruṣārtha’s of menselijke doeleinden bereikt geheel los van de sādhana-bhakti die bhāva-bhakti opwekt. Ze kunnen niet als sādhana-bhakti worden aangemerkt. Dat komt omdat sādhana-bhakti alleen verricht wordt in relatie tot uttama-bhakti, waarin geen spoor van enig ander verlangen dan dat naar bhakti aangetroffen wordt.
Men kan hier tegenin brengen dat als bhāva-bhakti door sādhana-bhakti wordt teweeggebracht, bhāva-bhakti voordien niet bestaan kan hebben; die is opgewekt door het verrichten van sādhana-bhakti. In dat geval zou bhāva-bhakti anitya (niet eeuwig) zijn of kṛtrim (niet van nature of spontaan manifest). Hoe kan deze anitya-bhāva-bhakti dan als nitya-siddha of eeuwig volmaakt worden aanvaard ofwel als het hoogste wat er te bereiken is, parama-puruṣārtha-vastu?
In de oorspronkelijke tekst is het woord nitya-siddha gebruikt om deze twijfel weg te nemen. Bhāva is een eeuwig volmaakt fenomeen (nitya-siddha). Hij doet zich eeuwig bij de eeuwige metgezellen (nitya-parikara’s) van Bhagavān voor. Deze nitya-siddha-bhāva openbaart zich vanuit de eeuwige metgezellen van de Heer in het hart van de gelouterde jīva. Dat wordt gewaarmerkt door het Śrī Caitanya-caritāmṛta (Madhya-Līlā 22.107):

nitya-siddha kṛṣṇa-prema sādhya kabhu naya
śravaṇādi śuddha-citte karaye udaya

Kṛṣṇa-prema is een eeuwig bestaande werkelijkheid: hij komt niet tot stand door sādhana. Hij manifesteert zich vanzelf in het hart dat gelouterd is door het betrachten van de verschillende onderdelen van bhakti zoals śravaṇa, kīrtana enzovoort.

Bhāva is de vage beginfase van prema, ook wel bekend als premāṅkura, de scheut van prema. De rijpe of intens verhevigde staat van bhāva wordt prema genoemd. Daarom is de bhāva waarnaar verwezen wordt evenzeer een eeuwig gevestigde werkelijkheid (nitya-siddha-vṛtti).
Het woord bhāva is gebezigd in de zin van upalakṣaṇa. Upalakṣaṇa betekent het impliceren van iets wat niet expliciet is uitgedrukt. Upa is een prefix dat letterlijk betekent naar, bij, naast, samen met enzovoort. Wanneer bij de beschrijving van een bepaald kenmerk (lakṣaṇa) gelijktijdig doch indirect een tweede kenmerk wordt geïmpliceerd, heet zulks upalakṣaṇa. Daarom omvat het woord bhāva eveneens de onderdelen van bhakti zoals śravaṇa en kīrtana, betracht als anubhāva’s of aan bhāva-bhakti ontspruitende handelingen,
Hoewel Śrī Kṛṣṇa “verscheen” in het huis van Vasudeva mogen we niet denken dat Hij daar geboren is. Zo mogen we evenmin denken dat bhāva door sādhana tot stand komt. Bhāva manifesteert zich veeleer vanzelf aan de ogen, tong en andere zintuigen die door sādhana gelouterd zijn. Het verrichten van sādhana-activiteiten zoals śravaṇa en kīrtana wordt dan, geheel uit bhāva bestaande, één met zijn natuur. Ze zijn dan nitya-siddha als anubhāva’s van de nitya-siddha-bhāva-bhakti. Daardoor openbaren de onderdelen śravaṇa, kīrtana enzovoort zich vanzelf aan de tong, de oren en overige zintuigen van personen die de nitya-siddha-aṅga’s van bhakti bedrijven. Dat komt omdat bhakti een specifieke functie van de svarūpa-śakti van Bhagavān is. Dat zal verderop beschreven worden in relatie tot bhāva-bhakti.

*De kleśa waarnaar hier verwezen wordt kent vijf vormen: avidyā (onwetendheid), asmitā (vals ego), rāga (gehechtheid), dveṣa (haat) en abhiniveśa (volharding in lichamelijk genot).

Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu, 2e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!