Satyavrata Muni
namāmīśvaraṁ sac-cid-ānanda-rūpaṁ
lasat-kuṇḍalaṁ gokule bhrājamānam
yaśodā-bhiyolūkhalād dhāvamānaṁ
parāmṛṣṭam atyantato drutya gopyā (1)
I worship the Supreme Controller, whose form is eternal, full of knowledge and bliss. Upon His cheeks, makara-shaped earrings are swinging, and He shines most brilliantly in Gokula. Running away from the grinding mortar in great fear of Mother Yaśodā, He was ultimately caught from behind.
Ik eer de Opperheer, wiens gedaante eeuwig, volbewust en gelukzaligheid is. Op Zijn wangen bengelen makara-vormige* oorbellen, en Hij is het stralende middelpunt van Gokula. Uit vrees voor zijn moeder Yaśodā rent hij weg van het stamp blok. Hij wordt uiteindelijk ingehaald en vastgepakt.
*haai-vormige
rudantaṁ muhur netra-yugmaṁ mṛjantaṁ
karāmbhoja-yugmena sātaṅka-netram
muhuḥ śvāsa-kampa-tri-rekhāṅka-kaṇṭha
sthita-graiva-dāmodaraṁ bhakti-baddham (2)
Weeping incessantly, He rubs His eyes with His two lotus hands. His eyes are filled with fear. He takes heavy breaths again and again that cause the pearls and other ornaments around His neck, which is marked by three gracefully curving lines, to tremble. [I offer praṇāma unto] that Dāmodara, who is bound by His mother’s vātsalya-bhakti.
Hij wrijft met beide lotushanden in de ogen, alsmaar huilend. Zijn ogen kijken angstig. Zijn voortdurende gehijg doet het parelsnoer en andere sieraden om Zijn met drie prachtige huidplooien gevormde hals al maar trillen. [Ik breng praṇāma aan] Dāmodara, die gebonden raakt door de vātsalya-bhakti van Zijn moeder.
itīdṛk sva-līlābhir ānanda-kuṇḍe
sva-ghoṣaṁ nimajjantam ākhyāpayantam
tadīyeśita-jñeṣu bhaktair jitatvaṁ
punaḥ prematas taṁ śatāvṛtti vande (3)
Through pastimes such as these, He drowns the residents of Gokula in pools of bliss, thereby informing people who are aware of His Godhood that He can only be conquered by His devotees. Hundreds of times, I again offer loving obeisances to Him.
Met spel en vermaak zoals deze, worden de inwoners van Gokula in reservoirs van geluk ondergedompeld, en daarmee laat Hij degenen die doordrongen zijn van Zijn Goddelijkheid zien dat Hij zich alleen door Zijn toegewijden laat overwinnen, honderden malen, breng ik wederom vol liefde mijn eerbetuigingen aan Hem.
varaṁ deva! mokṣaṁ na mokṣāvadhiṁ vā
na cānyaṁ vṛṇe ’haṁ vareśād apīha
idaṁ te vapur nātha! gopāla-bālaṁ
sadā me manasy āvirāstāṁ kim anyaiḥ (4)
O Deva, I do not ask for liberation [from this world], nor the highest liberation [of residence in Vaikuṇṭha]. Nor do I seek any other benediction from You, the supreme benefactor. O Nātha! May this form of Yours as Bāla-gopāla (a little cowherd boy) in Vṛndāvana forever remain visible in my heart. What is the use of any other benediction?
O Deva, ik vraag U noch om verlossing [van wereldse gebondenheid] noch om de hoogste verlossing [verblijf in Vaikuṇṭha]. Ook vraag ik U, de allerhoogste weldoener, niet om andere zegeningen. O Nātha! Moge Uw gedaante als Bāla-gopāla (koeherdersjongen) in Vṛndāvana zich altijd in mijn hart openbaren. Wat moet ik met andere zegeningen?
idaṁ te mukhāmbhojam avyakta-nīlair
vṛtaṁ kuntalaiḥ snigdha-raktaiś ca gopyā
muhuś cumbitaṁ bimba-raktādharaṁ me
manasy āvirāstām alaṁ lakṣa-lābhaiḥ (5)
Your lotus-like face, encircled by soft, blackish-blue curly locks of hair that have a reddish glow, is repeatedly kissed by the gopī Śrī Yaśodā. May Your lotus face, with lips like red bimba-fruit, always remain manifest in my heart. I do not care about millions of other attainments.
Uw lotusgezicht, die omgeven is door diep donkerblauwe krullende haarlokken die roodachtig schijnen, wordt door de the gopī Śrī Yaśodā meermaals gekust. Moge uw lotusgezicht, met lippen rood als een bimba-vrucht, zich in mijn hart openbaren. Dat doet me meer dan ontelbare andere zegeningen.
namo deva! dāmodarānanta viṣṇo!
prasīda prabho! duḥkha-jālābdhi-magna
kṛpā-dṛṣṭi-vṛṣṭyāti-dīnaṁ batānu
gṛhāṇeśa! mām ajñam edhy akṣi-dṛśyaḥ (6)
O Deva! O Dāmodara! O Ananta! O Viṣṇu! Obeisances unto You! O Prabhu, be pleased with me. I am drowning in an ocean of miseries. Alas, I am most afflicted and do not know what to do. O Īśa, shower me with Your merciful glance and kindly uplift me by becoming directly visible to my eyes.
Ik eer U! O Deva! O Dāmodara! O Ananta! O Viṣṇu! O Prabhu, wees tevreden over mij. Ik ben ondergedompeld in een zee van smart. Ik ben door verdriet overmand en ik weet helaas geen uitweg. O Īśa, overstelp mij door Uw zegen met Uw genadeblik en word alstublieft rechtstreeks zichtbaar voor mijn ogen.
kuverātmajau baddha-mūrtyaiva yadvat
tvayā mocitau bhakti-bhājau kṛtau ca
tathā prema-bhaktiṁ svakāṁ me prayaccha
na mokṣe graho me ’sti dāmodareha (7)
Just as You freed the two sons of Kuvera, even while bound around the belly, and made them recipients of devotion, similarly, please bestow upon me profuse prema-bhakti to You [in Your form as a little cowherd boy]. O Dāmodara! I long for this alone; I do not want any other kind of liberation.
O Dāmodara! Zoals U de beide zoons van Kuvera heeft verlost, hoewel U rond de buik vastgebonden was, en hen geschikt maakte voor toewijding, schenk mij zo prema-bhakti aan U [in Uw gedaante als koeherdersjongen]. Hiernaar alleen verlang ik; Het is beslist geen andere verlossing waarnaar ik verlang.
namas te ’stu dāmne sphurad-dīpti-dhāmne
tvadīyodarāyātha viśvasya dhāmne
namo rādhikāyai tvadīya priyāyai
namo ’nanta-līlāya devāya tubhyam (8)
O Dāmodara, I offer praṇāma to the rope binding Your belly, for it is an abode of brilliant effulgence. I offer praṇāma to Your belly, which is the mainstay of the entire universe. I offer praṇāma again and again to Śrīmatī Rādhikā, Your most beloved. And I offer praṇāma to You, my Divine Lord, who perform unlimited transcendental pastimes.
O Dāmodara, Ik breng eer aan het schitterende en glanzende touw om Uw buik. I breng praṇāma aan Uw buik, het onderkomen van het heelal. I breng keer op keer praṇāma aan Śrīmatī Rādhikā, Uw geliefde. En ik breng praṇāma aan U, o Heer, die oneindige bovenzinnelijke spel en vermaak heeft.
Bron: Śrī Gauḍīya Gīti-guccha, 6e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa