श्री शिक्षाष्टकम् (श्री चैतन्यमहाप्रभु)
Śrī Śikṣāṣṭakam
Śrī Caitanya Mahāprabhu
चेतो-दर्पण-मार्जनं भव-महा-दावाग्नि-निर्वापणं
श्रेयः-कैरव-चन्द्रिका-वितरणं विद्या-वधू-जीवनम्
आनन्दाम्बुधि-वर्धनं प्रति-पदं पूर्णामृतास्वादनं
सर्वात्म-स्नपनं परं विजयते श्री-कृष्ण-सण्कीर्तनम् ॥१॥
ceto-darpaṇa-mārjanaṁ bhava-mahādāvāgni-nirvāpaṇaṁ
śreyaḥ-kairava-candrikā-vitaraṇaṁ vidyā-vadhū-jīvanam
ānandāmbudhi-vardhanaṁ prati-padaṁ pūrṇāmṛtāsvādanaṁ
sarvātma-snapanaṁ paraṁ vijayate śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtanam (1)
Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana cleanses the mirror of the heart, extinguishes the blazing forest fire of material existence, and diffuses the moonbeams of bhāva upon the white lotus of good fortune, causing it to bloom. Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana is the life and soul of Vidyā-devī (the goddess of transcendental knowledge), who is His consort. Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana increases the ocean of transcendental bliss, causes the soul to relish complete nectar at every step, and enables one to be fully bathed, purified, and soothed inside and out. Let there be supreme victory for the congregational chanting of Śrī Kṛṣṇa’s holy names!
Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana reinigt de spiegel van het hart, blust de bosbrand van het materiële bestaan volledig uit, en verspreidt de manestralen van bhāva, die de witte lotus van voorspoed doet opbloeien. Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana is de ziel en zaligheid van Vidyā-devī (de godin van transcendentale kennis), die Zijn metgezellin is. Śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtana vergroot de oceaan van transcendentale gelukzaligheid, laat de ziel telkens weer ten volle nectar proeven, en stelt iemand in staat om volkomen gelouterd te raken en volledig tot rust te komen. Alle eer aan het gezamenlijk chanten van Śrī Kṛṣṇa’s heilige namen!
नाम्नामकारि बहुधा निज-सर्व-शक्तिस्
तत्रार्पिता नियमितः स्मरणे न कालः
एतादृशी तव कृपा भगवन्ममापि
दुर्दैवमीदृशमिहाजनि नानुरागः ॥२॥
nāmnām akāri bahudhā nija-sarva-śaktis
tatrārpitā niyamitaḥ smaraṇe na kālaḥ
etādṛśī tava kṛpā bhagavan mamāpi
durdaivam īdṛśam ihājani nānurāgaḥ (2)
You have manifested all of Your potency in Your innumerable holy names. There are no restrictions on when they may be remembered. O Bhagavān, You are so merciful, but I am so unfortunate that spontaneous attachment (anurāga) for Your holy names has not arisen within My heart.
In Uw talloze heilige namen hebt u al uw transcendentale vermogens gelegd. Er gelden geen strikte regels ten aanzien van tijd of plaats bij het chanten van deze Namen. O Bhagavān, U bent grondeloos genadig, maar mij treft het ongeluk dat ik geen diepe gehechtheid (anurāga) voor Uw heilige namen heb.
तृणादऽपि सुनीचेन
तरोरऽपि सहिष्णुना
अमानिना मानदेन
कीर्तनीयः सदा हरिः ॥३॥
tṛṇād api sunīcena
taror api sahiṣṇunā
amāninā mānadena
kīrtanīyaḥ sadā hariḥ (3)
Only he who feels lower than a blade of grass and who is more tolerant than a tree; and who expects no honor for himself but is able to give due respect to all others is qualified to perpetually chant the holy names of Śrī Hari.
Wie zichzelf geringer acht dan een grasspriet en verdraagzamer is dan een boom; wie vrij is van alle valse trots en bereid is gepaste eer aan anderen te geven is ervoor geschikt om altijd de heilige namen van Śrī Hari te chanten.
न धनं न जनं न सुन्दरीं
कवितां वा जगदीश कामये
मम जन्मनि जन्मनीश्वरे
भवताद् भक्तिर् अहैतुकी त्वयि ॥४॥
na dhanaṁ na janaṁ
na sundarīṁ kavitāṁ vā jagadīśa kāmaye
mama janmani janmanīśvare
bhavatād bhaktir ahaitukī tvayi (4)
O Jagadīśa, I desire neither wealth, nor followers, nor the gorgeous promises of the Vedic hymns. My only prayer is that birth after birth I may have causeless devotion (ahaitukī-bhakti) to You, the Lord of My life.
O Jagadīśa, ik verlang niet naar rijkdom, noch wil ik volgelingen hebben, noch verlang ik naar de vruchten van baatzuchtige activiteiten die in de Veda’s worden aanbevolen. Mijn enige verlangen, o almachtige Heer, is om leven na leven de grondeloze genade van Uw toegewijde dienst (ahaitukī-bhakti) te mogen ontvangen.
अयि नन्द-तनुज किङ्करं
पतितं मां विषमे भवाम्बुधौ
कृपया तव पाद-पङ्कज-
स्थित-धूली-सदृशं विचिन्तय ॥५॥
ayi nanda-tanūja kiṅkaraṁ
patitaṁ māṁ viṣame bhavāmbudhau
kṛpayā tava pāda-paṅkaja
sthita-dhūlī-sadṛśaṁ vicintaya (5)
O son of Nanda! I am Your eternal servant, but I have fallen into the violent ocean of material existence. Mercifully place Me as a particle of dust at Your lotus feet.
O zoon van Nanda! Ik ben Uw eeuwige dienaar, maar ik ben in deze onstuimige oceaan van het materiële bestaan gevallen. Wees zo genadig me omhoog te trekken en laat me een stofdeeltje aan Uw lotusvoeten zijn.
नयनं गलदश्रु-धारया
वदनं गद्गद-रुद्धया गिरा
पुलकैर्निचितं वपुः कदा
तव-नाम-ग्रहणे भविष्यति ॥६॥
nayanaṁ galad-aśru-dhārayā
vadanaṁ gadgada-ruddhayā girā
pulakair nicitaṁ vapuḥ kadā
tava nāma-grahaṇe bhaviṣyati (6)
When will a stream of tears flow from My eyes, My voice choke up, and the hairs of My body stand on end as I chant Your holy names?
Wanneer zal een tranenvloed uit mijn ogen stromen, zal mijn stem stokken en het haar op mijn lichaam overeind staan als ik Uw heilige namen chant?
युगायितं निमेषेण
चक्षुषा प्रावृषायितम्
शून्यायितं जगत्सर्वं
गोविन्द-विरहेण मे ॥७॥
yugāyitaṁ nimeṣeṇa
cakṣuṣā prāvṛṣāyitam
śūnyāyitaṁ jagat sarvaṁ
govinda-viraheṇa me (7)
In separation from Govinda, even a moment seems like a millennium. Tears fall from My eyes like torrents of rain, and the entire world seems empty.
In gescheidenheid van Govinda lijkt zelfs een ogenblik een millennium te duren. Tranen stromen als regen uit mijn ogen en de hele wereld lijkt leeg.
आश्लिष्य वा पाद-रतां पिनष्टु माम्
अदर्शनान्मर्म-हताम्-हतां करोतु वा
यथा तथा वा विदधातु लम्पटो
मत्प्राण-नाथस्तु स एव नापरः ॥८॥
āśliṣya vā pāda-ratāṁ pinaṣṭu mām
adarśanān marma-hatāṁ karotu vā
yathā tathā vā vidadhātu lampaṭo
mat-prāṇa-nāthas tu sa eva nāparaḥ (8)
Let Him embrace Me or trample Me under His feet. Or let Him cruelly pierce the deepest core of My heart by not being present before Me. Let that debauchee do whatever He likes; He is still My prāṇanātha (the Lord of My life). I have no one other than Him.
Ook al omhelst Hij me vol liefde, of vertrapt Hij me onder Zijn voeten. Ook al breekt Hij mijn hart door niet bij me te zijn. Laat Hem doen waar Hij zin in heeft, die losbol; Hij blijft hoe dan ook Mijn prāṇanātha (de Heer die Ik aanbid). Ik heb niemand anders dan Hem.
prabhura ‘śikṣāṣṭaka’-śloka yei paḍe, śune
kṛṣṇe prema-bhakti tāra bāḍe dine-dine
If anyone recites or hears these eight verses of instruction by Śrī Caitanya Mahāprabhu, his ecstatic love and devotion for Kṛṣṇa increase day by day. http://www.vedabase.com/en/cc/antya/20/65
Wie aandachtig Śrī Caitanya Mahāprabhu’s achtledig onderricht reciteert of hoort, zal geleidelijk zuivere toewijding aan Kṛṣṇa ontwikkelen.
Bron: Śrī Gauḍīya Gīti-guccha, 6e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa