Verse 6 De Ernst van Nāma-aparādha
sarvāparādha-kṛd api mucyate hari-saṁśrayāt
harer apy aparādhān yaḥ kuryād dvipada-pāṁśanaḥ
nāmāsrayaḥ kadācit syāt taraty eva sa nāmataḥ
nāmno ’pi sarva-suhṛdo hy aparādhāt pataty adhaḥ
Śrī Bindu-vikāśinī-vṛtti
Sādhaka’s dienen er volkomen op gespitst te zijn geen van alle hier vermelde overtredingen te begaan. Zelfs iemand die zware overtredingen begaan heeft wordt verlost wanneer hij zijn toevlucht zoekt bij de lotusvoeten van Śrī Hari. Als een diep ellendig en gevallen persoon (een tweebenig dier) die ernstige overtredingen jegens de voeten van Śrī Hari heeft begaan ooit zijn toevlucht zoekt bij de heilige naam van Śrī Hari, dan is het de heilige naam alleen die hem genadig van al zulke overtredingen verlost. Daarover mag niet de geringste twijfel bestaan. Om deze reden is śrī harināma ieders beste vriend. Maar als men een overtreding jegens de voeten van śrī harināma begaat, dan komt men onvermijdelijk ten val.
Deze beide verzen zijn geciteerd uit de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.119–20).
Verse 7 – Nāma-aparādha
atha nāmāparādha daśa: yathā – vaiṣṇava-nindādi –
vaiṣnavāparādhaḥ; viṣṇu-śivayoḥ pṛthag-īśvara-buddhiḥ;
śrī-gurudeve manuṣya-buddhiḥ; veda-purāṇādi-śāstra-nindā;
nāmni arthavādaḥ; nāmni kuvyākhyā vā kaṣṭa-kalpanā;
nāma-balena pāpe pravṛttiḥ;
anya śubha-karmabhir nāma-sāmya-mananam;
aśraddha-jane nāmopadeśaḥ;
nāma māhātmye śrute ’pi aprītiḥ – iti daśadhā.
Śrī Bindu-vikāśinī-vṛtti
Nu zullen in verband met het chanten van de heilige naam tien vormen van nāma-aparādha worden beschreven.
(1) Overtredingen begaan jegens de Vaiṣṇava’s door hen te bekritiseren enzovoort (nindādi). Het woord ādi hier slaat op de zes vormen van vaiṣṇava-aparādha aangegeven in het volgende verse van het Skanda Purāṇa, geciteerd in de Bhakti-sandarbha (Anuccheda265):
hanti nindati vai dveṣṭi vaiṣṇavān nābhinandati
krudhyate yāti no harṣaṁ darśane patanāni ṣaṭ
Vaiṣṇava’s slaan, bekritiseren, afgunstig gezind zijn, nalaten hen te verwelkomen, boos op hen worden en niet blij zijn met hun aanwezigheid – door deze zes vormen van vaiṣṇava-aparādha belandt iemand in een gevallen toestand.
(2) Heer Śiva als de Allerhoogste Heer beschouwen, los en onafhankelijk van Heer Viṣṇu.
(3) Śrī Gurudeva als een gewoon mens beschouwen.
(4) De Veda’s, Purāṇa’s en andere geschriften bekritiseren.
(5) De glories van śrī harināma als denkbeeldig beschouwen; met andere woorden, denken dat de glories in de geschriften met betrekking tot harināma in feite niet in de heilige naam aanwezig zijn.
(6) Een ongeautoriseerde en misleidende uitleg aan śrī harināma geven; met andere woorden, de gevestigde en alom aanvaarde opvatting van de geschriften verlaten en zo dwaas zijn om een loze uitleg te verzinnen. Bijvoorbeeld, iemand zou kunnen stellen dat de Heer onstoffelijk (nirākāra), vormloos (arūpa) en naamloos (anāma) is, en dat daarom Zijn naam ook denkbeeldig is.
(7) Telkens weer zondigen in de wetenschap dat het chanten van śrī Harināma zo machtig is dat het de terugslagen van alle zondig doen en laten tenietdoet.
(8) Verschillende religieuze of vrome werken als gelijk aan śrī harināma beschouwen.
(9) Onderricht geven aan personen die geen geloof hebben in śrī harināma.
(10) Geen liefde voor de naam ontwikkelen ook al heeft men over de heerlijkheid van śrī nāma vernomen.
Deze tien overtredingen mag men beslist niet begaan. Bij de beoefening van hari-bhajana dient men er allereerst op te letten geen enkele sevā-aparādha’s and nāma-aparādha’s te begaan. Men dient te weten dat deze aparādha’s ernstige struikelblokken op het bhajana-pad vormen en er naarstig naar te streven ze op te geven. Zonder deze overtredingen op te geven is er geen sprake van dat men in zijn bhajana kan vorderen; het staat veeleer staat vast dat de sādhaka ten val komt.
De sādhaka moet er ook goed op letten geen enkele sevā-aparādha’s te begaan bij de verering of het dienen van de beeldgedaante. Sevā-aparādha’s in onwetendheid tijdens dienst aan de beeldgedaante begaan worden verzacht door overgave met hart en ziel aan Heer Hari, door gebeden aan Hem op te zenden en met name door zijn toevlucht bij śrī harināma te zoeken. Dan vergeeft de heilige naam genadig alle begane sevā-aparādha’s. Śrī harināma is zelfs nog genadiger dan de beeldgedaante. Maar als men, ook al zoekt men zijn toevlucht bij śrī harināma, geen aandacht schenkt aan het vermijden van nāma-aparādha, komt men gegarandeerd ten val.
Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu, 2e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa