gurau goṣṭhe goṣṭhālayiṣu sujane bhūsura-gaṇe
sva-mantre śrī-nāmni vraja-nava-yuva-dvandva-śaraṇe
sadā dambhaṁ hitvā kuru ratim apūrvām atitarām
aye svāntar bhrātaś caṭubhir abhiyāce dhṛta-padaḥ

O mijn beste broeder, mijn dwaze geest, ik grijp uw voeten vast en met zoete woorden bid ik u nederig. Laat alstublieft alle trots varen en ontwikkel snel liefde voor de geestelijk leraar, Śrī Vrajadhāma, de inwoners van Vraja, de Vaiṣṇava’s, de brāhmaṇa’s, uw dīkṣā-mantra’s, de heilige namen van de Opperheer en Śrī Śrī Rādhā-Kṛṣṇa, het eeuwig jeugdige goddelijk paar van Vraja.

Dambhaṁ hitvā: Trots verzaken
Begoocheling (māyā), bedrog (chala), schijnheiligheid (kapatatā), onwetendheid (avidyā), oneerlijkheid (kuṭilatā) en verdorvenheid (śaṭhatā) zijn diverse aspecten van trots. Bij de ontwikkeling van bhakti wordt elk verlangen en streven van de geest buiten hetgeen de zuivere liefde voor de meest vererenswaardige godheid (iṣṭadeva) doet toenemen kapaṭatā of schijnheiligheid genoemd. De invloed van avidyā neemt toe waar baatzuchtig streven, onpersoonlijke kennis of mystieke yoga bij de beoefening van sādhana-bhakti overheersen. Wanneer zich bij het ontwikkelen van kṛṣṇa-bhakti een negatieve houding voordoet, is dat verhulling door māyā. Men dient ervoor te ijveren zich van dit alles te ontdoen. Alle vormen van valse trots voortkomend uit onze beroepsgroep of levensfase (varṇāśrama-dharma), materiële aspiraties en misvattingen aangaande onze ware identiteit raken verwijderd wanneer we het pad van zuivere toewijding (śuddha-bhakti) bewandelen.

Anuvṛtti

Dambhaṁ hitvā – geef bij de beoefening van sādhana en bhajana alle vormen van slinksheid en bedrog op en streef slechts naar prema. “O mijn beste geest, laat begoocheling en onwetendheid varen en beoefen bhajana.” We moeten innerlijk altijd het beeld van onze vererenswaardige godheid Kṛṣṇa en Zijn metgezellen – de geestelijk leraar en de Vaiṣṇava’s – voor ogen hebben. Onze enige zorg moet zijn hoe we onze liefde voor de geestelijk leraar, de Vaiṣṇava’s en Kṛṣṇa kunnen vergroten. We moeten vast geloven dat Kṛṣṇa voor ons en onze dagelijkse benodigdheden zal zorgen. Daartoe is Hij volkomen in staat. Zulk vast geloof opent de poort naar overgave.
Men dient uiterst gretig alle bhakti-onderdelen te beoefenen. We kunnen niet gezapig zitten denken: “Ach, als er bhakti in mijn horoscoop staat, komt die wel.” We moeten niet blindvaren op “geluk”; we moeten doen wat in ons vermogen ligt om bhakti te verkrijgen, dag en nacht moeten we ernaar streven en geen seconde verspillen want elk ogenblik kunnen we sterven. Het chanten van de heilige naam vergeestelijkt ons lichaam. Naarmate het geestelijk vermogen zich ontvouwt, wordt het lichaam steeds meer cinmaya, transcendentaal.
De essentie van dit onderricht is dat het verlangen naar wereldse activiteiten niet verdwijnt tenzij men omgang met toegewijden ontvangt. Men komt tot zuiver chanten door omgang met heiligen, en zo groeit en bloeit onze bhakti.

Bron: Śrī Manaḥ-śikṣā, 4e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!