Śrīla Bhaktivinoda Ṭhākura
vibhāvarī-śeṣa, āloka-praveśa,
nidrā chāḓi’ uṭhô jīva
bôlô’ hari hari, mukunda murāri,
rāma-kṛṣṇa hayagrīva (1)
Night is over, and the light [of dawn] is coming. Arise, O jīva, and give up your sleep! Chant the names of Hari, Mukunda, Murāri, Rāma, Kṛṣṇa, and Hayagrīva!
De nacht is ten einde, het wordt buiten alweer licht [de zon komt op]. O jīva, schud de slaap van u af en sta op! Zing de namen van Hari, Mukunda, Murāri, Rāma, Kṛṣṇa, en Hayagrīva!
nṛsiṁha vāmana, śrī madhusūdana,
vrajendra-nandana śyāma
pūtanā-ghātana, kaiṭabha-śātana,
jaya dāśarathi-rāma (2)
[Chant] Nṛsimha, Vāmana, Śrī Madhusūdana, Vrajendra-nandana, and Śyāma—the killer of Pūtanā and the destroyer of Kaiṭabha. All glories to the son of King Daśaratha, Lord Rāma!
[Zing] Nṛsimha, Vāmana, Śrī Madhusūdana, Vrajendra-nandana, en Śyāma— de doder van Pūtanā en de vernietiger van Kaiṭabha. Alle eer aan de zoon van Koning Daśaratha, Heer Rāma!
yaśodā-dulāla, govinda-gopāla,
vṛndāvana-purandara
gopī-priya-jana, rādhikā-ramaṇa,
bhuvana-sundara-vara (3)
He is the darling son of Yaśodā and the protector and maintainer of the cows, their pastures, the gopas, and the gopīs. He is the king of Vṛndāvana, the dearmost beloved of the gopīs, and the consort of Śrīmatī Rādhikā. In the entire world, His beauty is unsurpassed.
Hij is de lieve zoon van Yaśodā en de beschermer en instandhouder van de koeien, hun grasland, de gopa’s, en de gopī’s. Hij is de koning van Vṛndāvana, de lieveling van de gopī’s, en de genieter van het spel met Śrīmatī Rādhikā. Hij is de allermooiste van de wereld.
rāvaṇāntakara, mākhana-taskara,
gopī-jana-vastra-hārī
vrajera rākhāla, gopa-vṛnda-pāla,
citta-hārī vaṁśī-dhārī (4)
He is the killer of Rāvaṇa, the butter thief, the stealer of the young gopīs’ garments, the protector of the cows of Vraja, the guardian of the gopas, and the flute player who enchants the minds of all.
Hij is de doder van Rāvaṇa, de boterdief, de steler van de kleding van de jonge gopī’s, de koeherder van Vraja, de beschermer van de gopa’s, en de fluitspeler die iedereen betovert.
yogīndra-vandana, śrī nanda-nandana,
vraja-jana-bhaya-hārī
navīna nīrada, rūpa manohara,
mohana-vaṁśī-bihārī (5)
He is the object of great yogīs’ worship; the beautiful son of Nanda; the remover of fears from the residents of Vraja; and a fresh rain cloud. He possesses a form that enchants the mind and He wanders about, playing the flute and charming everyone.
Hij is het doel van aanbidding van de grote yogī’s; de prachtige zoon van Nanda; de verlosser van de vrees van de inwoners van Vraja; en een verse regenwolk. Zijn gedaante is betoverend en met zijn fluitspel verovert Hij de harten van iedereen.
yaśodā-nandana, kaṁsa-nisūdana,
nikuñja-rāsa-vilāsī
kadamba-kānana, rāsa-parāyaṇa,
vṛndā-vipina-nivāsī (6)
He is the darling son of Yaśodā, the heroic killer of Kaṁsa, the performer of nectarean pastimes in the pleasure-groves of Vraja, the enjoyer of the rāsa dance in the arena of the kadamba forest, and the resident of the Vṛndāvana forest.
Hij is de dierbare zoon van Yaśodā, de heroïsche doder van Kaṁsa, de verrichter van aangenaam spel in de speelbossen van Vraja, de genieter van de rāsa dans onder de vele kadamba bomen, en de bewoner van het Vṛndāvana bos.
ānanda-vardhana, prema-niketana,
phula-śara-ĵojaka kāma
gopāṅganā-gaṇa-citta-vinodana,
samasta-guṇa-gaṇa-dhāma (7)
He is the enhancer of bliss and the abode of prema, and He is the transcendental Cupid who aims His flower arrows [at the gopīs, and thus awakens transcendental desires in them]. He gives pleasure to the hearts of the gopīs and He is the abode of all good qualities.
Hij doet gelukzaligheid opkomen en is de woning van prema, en Hij is de allerhoogste liefdesgod die Zijn bloemenpijlen afschiet [op de gopī’s, en zo bovenzinnelijke verlangens in hun opwekt]. Hij geeft vreugde aan het hart van de gopī’s en Hij is het onderkomen van alle goede eigenschappen.
yāmuna-jīvana, keli-parāyaṇa,
mānasa-candra-cakora
nāma-sudhā-rasa, gāo kṛṣṇa-ĵaśa,
rākhô vacana mana mora (8)
He is the life and soul of Yamunā, He is absorbed in amorous pastimes, and He is the moon of the gopīs’ minds, which are like cakora birds, subsisting only on moonlight. O mind, always heed my words and sing Kṛṣṇa’s glories in the form of these holy names, which are full of nectar.
Hij is de ziel en zaligheid van Yamunā. Hij gaat op in het liefdesspel, en Hij is de maan waarnaar de cakora-vogelachtige geest van de gopi’s smacht. O mijn beste geest, sla acht op deze woorden en zing de glories van Kṛṣṇa door Zijn zoete heilige namen te zingen.
Bron: Śrī Gauḍīya Gīti-guccha, 6e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa