De Gauḍīya Vaiṣṇava-traditie verkreeg zijn huidige vorm na de goddelijke verschijning van Śrī Kṛṣṇa Caitanya Mahāprabhu. Hij werd geboren tijdens een zonsverduistering in februari 1486, als de zoon van Jagannātha Miśra en Śrīmatī Śacīdevī in Śrīdhāma Māyāpura, in de stad Navadvīpa, West-Bengalen.
Hij manifesteerde tijdens Zijn leven alle tekenen van een volmaakte toegewijde van Kṛṣṇa, en onderwees door Zijn voorbeeld de hele wereld in de wetenschap van liefde voor Kṛṣṇa. Śrīman Mahāprabhu is niemand anders dan Kṛṣṇa Zelf, die verscheen om de diepe liefde te ervaren van Śrī Rādhā, Zijn eeuwige geliefde, en om zuivere liefde voor God te verspreiden.
Het onderricht van Śrī Caitanya Mahāprabhu is gebaseerd op de oude Vedische geschriften van India. Het wordt onderverdeeld in drie hoofdcategorieṇn, te weten sambandha (de relatie met Allerhoogste Heer), abhidheya (handelen in overeenstemming met deze relatie) en prayojana (het doel van het leven). We proberen nu deze hoogstaande ideeën op een begrijpbare wijze te presenteren.
Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam voortdurend overgaat van kinderjaren naar jeugd en van jeugd naar ouderdom, zo gaat ze op het moment van de dood over naar een ander lichaam. Een wijs persoon raakt door zo’n verandering niet verward. Omdat ieder levend wezen een individuele ziel is, veranderen ze allemaal voortdurend van lichaam, waardoor ze soms in de gedaante van een kind, soms als jongeling en soms als oude man gemanifesteerd zijn. Toch blijft dezelfde spirituele ziel aanwezig en ze ondergaat geen enkele verandering. Uiteindelijk verandert deze individuele ziel op het moment van de dood van lichaam en verhuist ze naar een ander lichaam. http://vedabase.com/nl/bg/2/13
De materiële wereld wordt hier beschreven als een boom waarvan de wortels omhooggaan en de takken naar beneden. We hebben allemaal weleens zo’n boom gezien: wanneer men op de oever van een rivier of van een waterbekken staat, kan men zien dat de weerspiegelde bomen omgekeerd staan. De takken gaan naar beneden en de wortels naar boven. Op dezelfde manier is de materiële wereld een weerspiegeling van de spirituele wereld. De materiṇle wereld is alleen maar een schaduw van de werkelijkheid. De schaduw zelf heeft geen werkelijkheid en geen substantie, maar door de schaduw begrijpen we dat er zowel een substantie als een werkelijkheid is. In een woestijn is geen water aanwezig, maar de luchtspiegeling geeft aan dat er zoiets als water bestaat. In de materiële wereld is er geen water, geen geluk, maar het echte water van werkelijke geluk is aanwezig in de spirituele wereld. (Bhagavad-Gita-zoals-ze-is)
De Absolute Waarheid wordt in drie fasen van inzicht gerealiseerd: als Brahman of de onpersoonlijke, aldoordringende spirituele energie; als Paramātmā of dat aspect van de Allerhoogste dat gelokaliseerd is in het hart van alle levende wezens, en Bhagavān of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Kṛṣṇa. http://vedabase.com/nl/bg/2/2
Er zijn veel persoonlijkheden die de kwaliteiten van Bhagavān bezitten, maar Kṛṣṇa is de Allerhoogste, want niemand kan Hem overtreffen. Hij is de Allerhoogste Persoon en Zijn lichaam is eeuwig, vol kennis en geluk. Hij is de oorspronkelijke Heer Govinda en de oorzaak van alle oorzaken. (Brahma-saṁhitā 5.1).
Omdat het levend wezen tot de hogere energie behoort, is het vol kennis. Ondanks dat is het door zijn beperkte vermogen vatbaar voor de invloed van onwetendheid. De Heer is almachtig, maar het levend wezen is dat niet. De Heer is vibhu, alwetend, maar het levend wezen is aṇu, atomisch. Omdat het een levende ziel is, heeft het door vrije wil het vermogen te verlangen; zo’n verlangen wordt alleen vervuld door de almachtige Heer. Wanneer het levend wezen door materiële verlangens verward is, staat de Heer het toe deze te vervullen, maar de Heer is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten en het karma voor de bepaalde situatie waarnaar verlangd wordt. Omdat ze zich in een verwarde toestand bevindt, identificeert de belichaamde ziel zich met het bijkomstige materiṇle lichaam en raakt het onderhevig aan de ellende en het geluk van het leven, die beide tijdelijk zijn. http://vedabase.com/nl/bg/5/15
Het belangrijkste is dat we ons aan de aanwijzingen van de heilige Vedische teksten houden, die ons in dit tijdperk aanbevelen de naam van God te chanten. Dat gaat het makkelijkst met de mahā-mantra:
Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare
Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare
‘Rāma’ en ‘Kṛṣṇa’ zijn namen van God, en ‘Hare’ is de energie van God. Als we dus de mahā-mantra chanten, dan richten we ons zowel tot God als tot Zijn energie. Er zijn twee soorten energie: spirituele en materiële energie. Op het ogenblik bevinden we ons in de greep van de materiële energie. Daarom bidden we tot Kṛṣṇa of Hij zo goed wil zijn onze dienst aan de materiële energie te beëindigen en ons op te nemen in de dienst van Zijn spirituele energie. Dat is de essentie van onze filosofie. Hare Kṛṣṇa betekent: ‘O energie van God, o God (Kṛṣṇa), aanvaard me alstublieft als Uw dienaar.’ Het is onze aard om te dienen. Op een of andere manier zijn we materiële zaken gaan dienen, maar als we in plaats daarvan de spirituele energie gaan dienen, wordt ons leven volmaakt. Het beoefenen van bhakti-yoga (liefdevolle dienst aan God) houdt in dat we loskomen van het denken in benamingen als ‘hindoe’, ‘moslim’, ‘christen’, of wat dan ook, en dat we enkel God dienen. We hebben een christen-, een hindoe- en een moslimreligie gecreëerd, maar als we tot een religie komen waarbij dit soort benamingen niet meer voorkomt, waarbij we niet meer denken dat we hindoe, christen of moslim zijn, dan kunnen we van zuivere religie of bhakti spreken. http://vedabase.com/nl/ssr/4
Het chanten van de Hare Kṛṣṇa-mantra is een transcendentale wetenschap, een spiritueel wetenschappelijk proces, dat men naar eeuwig geluk leidt en dat een eind maakt aan de kringloop van geboorte en dood. Die wetenschap wordt bhakti-yoga genoemd, of zuivere toewijding aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. De beoefening van bhakti-yoga kost geen geld en vraagt niet veel energie, maar door het te doen bereikt men eeuwig geluk.
Door beoefening van het proces realiseert men zichzelf als onderdeel van God. Men ervaart liefde en genegenheid voor alle levende wezens, omdat men weet, dat ze allemaal een onderdeel zijn van dezelfde God en daardoor wordt men werkelijk, innerlijk gelukkig. De definitie van bhakti, zuivere toewijding, wordt in de vedische geschriften als volgt omschreven, “Zuivere toegewijde dienst is de cultivatie van activiteiten, die uitsluitend zijn bedoeld voor het plezier van Śrī Kṛṣṇa, of met andere woorden, de ononderbroken stroom van dienst aan Kṛṣṇa uitgevoerd door alle inzet van lichaam, geest en spraak, en door de uitdrukking van verschillende spirituele emoties. Het wordt niet bedekt door kennis gericht op onpersoonlijke bevrijding, of door baatzuchtig streven, en het is verstoken van elk verlangen behalve het verlangen om Kṛṣṇa te plezieren” Dezelfde vedische geschriften bevatten veel verzen, die de eigenschappen van een persoon omschrijven, die ons kan helpen op basis van zijn eigen zuivere toegewijde dienst. Een van die verzen luidt als volgt, “Ieder persoon, die oprecht werkelijk geluk verlangt, dient een bonafide geestelijk leraar te zoeken en zijn toevlucht bij hem te nemen. De kwalificatie van de bonafide Guru is, dat hij de conclusies van de geschriften heeft gerealiseerd, dat hij de Absolute Waarheid (Parabrahma Śrī Kṛṣṇa) heeft gerealiseerd en dat hij vrij is van alle materiële verlangens. (De geheimen van het onontdekte zelf)
Image/Art made possible by Krishnapath.org