Lang geleden leefde er een oude bābā (strikte wereld verzaker) die alles had achtergelaten om bhajana (het geestelijke leven) in Nandagrāma te beoefenen. Hij verlangde naar vriendschap met Nanda Bābā (Kṛṣṇa’s vader), Kṛṣṇa, Baladeva enz.. Hij bleef in Pāvana-sarovara en werd elke ochtend rond de brāhma-muhūrta periode (anderhalf uur voor zonsopkomst) wakker. Hij hoorde telkens over de liefdevolle daden die Kṛṣṇa en de Vrajavāsī’s verrichten.
De bābā had geen kennis van bhajana. Hij wist alleen dat als hij Kṛṣṇa diende en hem plezierde, hij dan zelf gelukkig en succesvol zou zijn. Hij ging dagelijks naar het bos om bloemen te plukken. Met de bloemen die hij verzamelde, maakte hij twee bloemenslingers: één voor Baladeva en één voor Kṛṣṇa. Hij overhandigde die aan de pūjārī’s (priesters) om aan Kṛṣṇa en Baladeva in de tempel op de top van Nandīśvara heuvel te offeren. Elke dag ging hij naar de Vrajavāsī’s (inwoners van Vraja) om mādhukarī (aalmoezen) en ze gaven uit eerbied en zorgzaamheid alles wat hij nodig had. Ze wisten dat hij een eenvoudige bābā was en dat zijn karakter onberispelijk was.
Hij had geen lange schriklokken, en ging ook niet rondvertellen dat hij mystieke krachten had. Hij leefde eenvoudig en reciteerde onophoudelijk, “Kṛṣṇa, Kṛṣṇa” of “Baladeva, Baladeva.” Hij hield zichzelf in stand met de kleine giften die hij kreeg en reciteerde dag en nacht. Elke dag maakte hij twee bloemenslingers voor Kṛṣṇa en Baladeva.
Op deze wijze gingen vele jaren voorbij en werd hij heel oud. Op een dag was hij zwaar teleurgesteld en dacht hij, “Ik blijf niet langer in Nandagrāma. Kṛṣṇa is niet geplezierd met mij. Na al die jaren heb ik nooit een darśana (ontmoeting) met Kṛṣṇa gehad, noch heeft Hij taal of teken gegeven dat Hij geplezierd was met mijn dienst. Hij heeft geen woord gezegd.”
“Ik hoor dat Rādhārāṇī zeer genadig en liefdevol is”, dacht hij. “Ik ga naar Varṣāṇa en blijf onder haar beschutting.” Vervolgens, zonder iemand te vertellen, pakte hij zijn kleren en stopte die in een gescheurde zak, en liep met een kleine waterpot en wandelstok verdrietig weg van Nandagrāma.
Toen hij de grens van Nandagrāma en Varṣāṇa bereikte, blokkeerden een groot aantal spelende koeherdersjongens zijn pad en vroegen hem: “Bābā, waar gaat u heen met uw bundeltje kleding, uw waterpot en wandelstok? Gaat u weg? Zijn de Vrajavāsīs gestopt met het geven van mādhukarī (aalmoezen)? Heeft iemand u vandaag beledigd? Waarom bent u teleurgesteld? Waarom gaat u weg van Nandagrāma? Wat is het probleem? Heeft u lichamelijke klachten of bent u ziek? Ga alstublieft niet weg bābā. Geven de Vrajavāsī’s u geen melk? Als u ze vraagt zullen ze u melk geven. De Vrajavāsīs zijn erg liefdevol.”
De bābā zei niets.
Hij probeerde om de blokkades van de jongens heen te gaan en het bos in te lopen, maar de jongens legden hun arm om zijn schouder. “Ga niet!” zeiden ze.
De bābā huilde meer dan ooit en zei: “Nee! Ik blijf niet in Nandagrāma.”
“Wat is het probleem?” vroegen de jongens.
“Kṛṣṇa en Baldeva zijn niet blij met me. Er is al zoveel tijd verstreken en er heeft geen darśana plaatsgevonden. Ik ga naar Rādhārāṇī in Varṣāṇa. Ik hoor dat Ze is erg barmhartig is.”
“Blijf alstublieft,” drongen de jongens aan.
Ze tilden hem op en droegen hem naar Pāvana-sarovara, ze legden hem neer en masseerden zijn voeten. Fysiek en emotioneel uitgeput, viel de oude bābā in slaap. De jongens brachten hem melk en mādhukarī, en hij was enigszins gekalmeerd. Terwijl hij sliep had de bābā een droom waarin Kṛṣṇa en Baladeva tot hem kwamen, zijn hoofd streelden, hem koelte toewuifden en zeiden, “Bābā, vandaag heb je geen bloemenslingers voor ons gemaakt. Kijk, om onze nek hangt niets. Omdat je Onze darśana niet plaatsvindt denk je dat We niet van je houden. Maar als wij jouw dienst niet zouden aanvaarden, hoe zou je dienstbaar kunnen blijven? Omdat We je dienst al die tijd hebben aanvaard, was je in staat om de bloemenslingers te blijven maken. Maar vandaag raakte je verstoord en zijn er geen slingers geofferd, en daarom hebben we geen bloemenslinger op onze nek.”
Kṛṣṇa zei toen tegen de bābā, “Vṛṣabhānu-rāja-nandinī en ik zijn niet verschillend. Elke dag stuur ik de slinger die je aan mij offert naar Varṣāṇa.”
Kṛṣṇa liet een visie van Rādhārāṇī in Varṣāṇa zien waarin Zij de slinger droeg die de bābā aan Hem had geofferd.
De volgende ochtend, toen de bābā wakker werd, ging hij naar de tempel en zag dat Kṛṣṇa en Balarāma de bloemenslingers droegen dat hij twee dagen geleden had gemaakt. De bloemen waren droog geworden, maar de pūjārī’s konden deze niet verwijderen. Kṛṣṇa en Baladava lieten het niet toe.
Alles wat de toegewijden aan de Heer offeren wordt door Hem aanvaard. Hoe kan de Heer de liefde van Zijn toegewijden niet beantwoorden? Kṛṣṇa aanvaardt van Zijn toegewijde zelfs een zeer geringe dienst.

alpa-sevā bahu māne ātma-paryanta prasāda

Śrī Caitanya-caritāmṛta Vers Antya-līlā 1.107

“De Heer ziet een kleine dienst van de toegewijde als een grote dienst dat hij zelfs bereid is om Zichzelf te geven, wat te spreken van andere zegeningen.”
Kṛṣṇa ziet zelfs een kleine dienst als een zeer groot gebaar.

Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!