Śrīpāda Nemi Mahārāja: Śrīla Gurudeva, een aantal dagen geleden zei u dat toegewijden tijdens japa de plekken van Vraja-maṇḍala parikramā dienen te herinneren. U zei dat degenen die vergevorderd zijn, het spel van Kṛṣṇa die in overeenstemming is met Zijn namen kunnen herinneren, en degenen die verheven zijn aṣṭa-kālīya-līlā kunnen herinneren, en degenen die nog meer verheven zijn op nog iets hogers kunnen mediteren.
Hoe kunnen toegewijden hun geschiktheid bepalen? Waar dienen we aan te denken? Welke aanwijzingen zijn er?
Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja: Er is een barometer:

kṣāntir avyartha-kālatvaṁ
viraktir māna-śūnyatā
āśā-bandhaḥ samutkaṇṭhā
nāma-gāne sadā-ruciḥ
āsaktis tad-guṇākhyāne
prītis tad vasati-sthale
ity ādayo ’nubhāvāḥ syur
jāta-bhāvāṅkure jane
Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.3.25–26)

Wanneer bhāva-bhakti (de eerste fase van perfectie in devotie) in iemands hart ontwikkelt, dan zal men in staat zijn om op aṣṭa-kālīya-līlā te mediteren; niet daarvoor. Zolang toegewijden wereldse gehechtheid verlangen, en zolang ze geloven in de misvatting dat ze het materiële lichaam zijn, zijn ze niet geschikt om op aṣṭa-kālīya-līlā te mediteren.

Negen symptomen van bhāva

Bij het verschijnen van bhāva-bhakti neemt men de volgende negen symptomen waar:

kṣāntir avyartha-kālatvaṁ
viraktir māna-śūnyatā
āśā-bandhaḥ samutkaṇṭhā
nāma-gāne sadā-ruciḥ
āsaktis tad-guṇākhyāne
prītis tad vasati-sthale
ity ādayo ’nubhāvāḥ syur
jāta-bhāvāṅkure jane
Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.3.25–26)

Kṣānti (verdraagzaamheid of vergevensgezindheid), avyartha-kālatva (effectief gebruik van de tijd), virakti (onthechting van werelds genot), māna-śūnyatā (vrijheid van trots), āśā-bandha (vaste hoop dat Kṛṣṇa Zijn genade zal schenken), samutkaṇṭhā (intens verlangen het gewenste doel te bereiken), nāma-gāne sadā-ruci (altijd graag de heilige naam willen proeven), tad-guṇākhyāne āsakti (gehecht aan het aanhoren van vertellingen over de eigenschappen van de Heer) en tad-vasati-sthale prīti (genegenheid voor de bovenzinnelijke verblijfoorden van de Heer) – dat zijn de negen loten van liefde tot God (prīti), ofwel de symptomen van het verschijnen van bhāva.
(1) Kṣānti – wanneer het hart in weerwil van de aanwezigheid van een storend element onverstoord blijft, wordt dat kṣānti genoemd (verdraagzaamheid of vergevensgezindheid).
(2) Avyartha-kālatva – alle tijd uitsluitend besteden aan bhagavad-bhajana en alle onbenullige materiële bezigheden laten varen, wordt avyartha-kālatva genoemd (effectief gebruik van de tijd).
(3) Virakti – Een natuurlijke afkeer van materieel zingenot wordt virakti, onthechting, genoemd. Wanneer bhāva in het hart verschijnt wordt de aantrekking tot de geestelijke dimensie (cit-jagat) al maar sterker en gaat het gevoel voor de materiële wereld geleidelijk teniet. Dat is ware onthechting. Degenen die bij het ontwaken van deze natuurlijke onthechting de uiterlijke tekenen en dracht van een wereldverzaker aannemen ten einde hun materiële behoeften te verminderen kunnen onthechte Vaiṣṇava’s worden genoemd. Maar degenen die zich uiterlijk als verzaker voordoen voordat bhāva zich heeft aangediend, doen zulks onwettig. Śrīman Mahāprabhu heeft dat met zijn bestraffing van Choṭa Haridāsa aan de wereld onderwezen.
(4) Māna-śūnyatā – In weerwil van zijn verheven positie vrij van trots blijven wordt māna-śūnyatā (afwezigheid van trots) genoemd. Trots ontstaat als gevolg van hoge afkomst, sociale status (varṇa), deelhebben aan een verheven levensfase (āśrama), rijkdom, kracht, schoonheid, hoge positie enzovoort. Ook al bezitten sādhaka’s dit alles, dan zullen zij, indien zich bhāva in hun harten geopenbaard hebben, al deze ijdelheden makkelijk verzaken. Volgens het Padma Purāṇa verzaakte Koning Bhagīratha, het kroonjuweel onder de koningen, volledig de trots van koningschap en rijkdom toen hij tot rati voor Śrī Kṛṣṇa was gekomen. Hij verrichtte bhajana en hield zich in leven door in de steden van vijandelijke vorsten als bedelaar van deur tot deur te gaan. Hij bracht iedereen, zowel de brāhmaṇa’s als cāṇḍāla’s (hondenvleeseters), altijd eerbetuigingen en lof.
(5) Āśā-bandha – De geest altijd zeer naarstig in bhajana verbinden in het vaste geloof van “Śrī Kṛṣṇa zal me beslist Zijn genade schenken” wordt āśā-bandha genoemd (standvastige hoop op Kṛṣṇa’s genade).
(6) Samutkaṇṭhā – Hevig verlangen naar het doel dat men zo graag bereiken wil wordt samutkaṇṭhā genoemd. Wanneer bhāva-bhakti zich in het hart van de sādhaka openbaart, neemt zijn hunkering om zich Śrī Kṛṣṇa te verwerven met de dag toe. Zijn hart raakt bezeten van het verlangen om Śrī Kṛṣṇa te dienen. Dat wordt fraai verwoord in het Śrī Kṛṣṇa-karṇāmṛta (54) zoals aangehaald in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.3.36):

ānamrām asita-bhruvor upacitām akṣīṇa-pakṣmāṅkure
ṣvālolām anurāgiṇor nayanayor ārdrāṁ mṛdau jalpite
ātāmrām adharāmṛte mada-kalām amlāna vaṁśī-svane
ṣvāśāste mama locanaṁ vraja-śiśor mūrttiṁ jagan-mohinīm

Mijn ogen verlangen rusteloos naar de aanblik van die vraja-kiśora die de hele wereld betovert, met Zijn donkere en licht gewelfde wenkbrauwen, Zijn dikke en lange wimpers, Zijn ogen die altijd heen en weer gaan om hen te zien die bevangen zijn door anurāga (of wiens ogen altijd vol anurāga zijn), Zijn milde woorden uiterst teder en vol rasa, Zijn nectarzoete lippen, glanzend als roodkoper, en Zijn volmaakte fluit, wier onzegbaar zoete en tedere tonen iedereen gek maken (en de kāma van de gopī’s opwekken).

Dat soort intens verlangen om Śrī Kṛṣṇa te zien wordt samutkaṇṭhā genoemd. Het leeft onophoudelijk in het hart van de bhāva-bhakta’s.
(7) Nāma-gāne sadā-ruci – De liefdevolle dorst om altijd harināma te zingen wordt nāma-gāne sadā-ruci genoemd.
(8) Guṇākhyāne āsakti – Natuurlijke en spontane gehechtheid aan het luisteren naar de beschrijvingen van de opperst bekoorlijke eigenschappen van de Heer wordt guṇākhyāne āsakti genoemd. Deze gehechtheid houdt in dat de dorst om het bekoorlijke spel en vermaak van Krsna, dat met alheilrijke eigenschappen verlucht is, te beschrijven en horen beschrijven, bij toegewijden in wie bhāva is opgekomen (jāta-bhāva-bhakta’s), onlesbaar is. Hoe meer ze de eigenschappen van de Heer beschrijven en horen beschrijven, hoe meer hun dorst toeneemt.
(9) Tad-vasati-sthale prīti – het verlangen om in Śrī Vṛndāvana, Śrī Navadvīpa en andere geestelijke oorden van de Heer te verblijven wordt tad-vasati-sthale prīti genoemd (genegenheid voor de bovenzinnelijke woonoorden van de Heer).

Commentaar

Een toegewijde komt bijvoorbeeld bij zijn ommegang om Vraja-mandala in Vṛndāvana aan en vraagt, door geestelijke emotie bevangen (bhāva-bhakti), aan de Vrajavāsī’s: “O inwoners van Vraja! Waar zijn Sevā-kuñja, Nidhuvana en Vamśīvaṭa?” Een Vrajavāsī bhakta neemt hem bij de hand naar Sevā-kuñja. Daar aangekomen, valt hij in de binnenhof ter aarde en rolt er heen en weer. “Wat prachtig!” roept hij uit. “Op deze zelfde plek heeft Rasika-śekhara Vrajendra-nandana de lotusvoeten van onze aanbiddelijke meesteres Śrīmatī Rādhikā gediend. O Sevā-kuñja! O stofjes van dit oord! O klimranken en bomen hier! Moge U ons Uw zegen schenken. Wanneer zullen we de genade van Sevā-kuñja verwerven?”
Een tweede voorbeeld is het volgende. Een toegewijde vraagt tijdens zijn parikramā om Navadvīpa-dhāma met tranen in zijn ogen en van vervoering te berge rijzend haar: “O Dhāmavāsī’s! Waar is de geboorteplek van onze Gaurasundara? Welke weg nam Hij altijd wanneer Hij met Zijn toegewijden de kīrtana zong?” Wanneer de inwoners van de dhāma hem die plekken aanwijzen, raakt zijn stem door geestelijke emotie (bhāva-bhakti) verstikt en rolt hij over de grond al roepend van: “Wat schitterend! Dit is Māyāpura-dhāma! Hoewel het in geen enkel opzicht van Vraja verschilt, is het nog genaderijker. O geboorteplek van Gaurasundara! Schenk deze onbetekenende en waardeloze figuur alstublieft uw genade!” Terwijl hij dat steeds herhaalt, raakt die toegewijde diep in geestelijke emotie verzonken. Dat wordt genegenheid voor de woonoorden van de Heer genoemd. Bij dat kenmerk hoort ook dat men vol liefde in die oorden woont en bhajana verricht.

Bron: Śrī Bhakti-rasāmṛta-sindhu-bindu, 2e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!