Śrī Śacī-tanayāṣṭakam

(Acht verzen ter ere van de zoon van moeder Saci)

Śrīla Sārvabhauma Bhaṭṭācārya

ujjvala-varaṇa-gaura-vara-dehaṁ
vilasita-niravadhi-bhāva-videham
tri-bhuvana-pāvana-kṛpāyā leśaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (1)

His sublime body is brilliant with a golden hue and He incessently performs pastimes, overwhelmed by transcendental moods (the bhāvas of Śrīmatī Rādhikā). A minute particle of His mercy purifies all the three worlds. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Zijn prachtige lichaam heeft een heldere gouden gloed, en overweldigd door transcendentale emoties (de bhāva’s van Śrīmatī Rādhikā) verricht Hij onophoudelijk Zijn spel. Met slechts een fractie van Zijn genade loutert Hij de drie werelden.

gadagada-antara-bhāva-vikāraṁ
durjana-tarjana-nāda-viśālam
bhava-bhaya-bhañjana-kāraṇa-karuṇaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (2)

Within His heart, transformations of bhāvas cause His voice to falter. His great roar strikes terror in the hearts of atheists, and His compassion nullifies the fear evoked by mundane existence. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Van binnen ervaart Hij velerlei transformaties van bhāva die Zijn stem doet stokken. Zijn luid gebrul vervult de harten van de atheïsten met schrik, en Zijn genade verdrijft alle angst veroorzaakt door het materiële bestaan.

aruṇāmbaradhara-cāru-kapolaṁ
indu-vinindita-nakha-caya-ruciram
jalpita-nija-guṇa-nāma-vinodaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (3)

He wears cloth the saffron hue of the rising sun, and His cheeks are charming. His fingernails and toenails radiate a brilliance that eclipses the glory of the full moon, and He receives immense bliss by performing the kīrtana of His own names and virtues. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Zijn glinsterende saffraan kleding kleurt als de dageraad, en Zijn wangen zijn prachtig. De stralen die van Zijn glimmende nagels afkomen doen de luister van de volle maan verbleken, en Hij ervaart grenzeloze gelukzaligheid door de kīrtana van Zijn eigen namen en kwaliteiten te verrichten.

vigalita-nayana-kamala-jaladhāraṁ
bhūṣaṇa-nava-rasa-bhāva-vikāram
gati-ati-manthara-nṛtya-vilāsaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (4)

Streams of tears flow from His lotus eyes. His body is adorned with ever new transformations of bhāva, and in His pastimes of dance, His movements flow most gently. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Er vloeit een stroom tranen uit Zijn lotusogen. Hij is getooid met al maar nieuwe transformaties van bhāva, en Zijn bevallige dansbewegingen zijn heel geleidelijk.

cañcala-cāru-caraṇa-gati-ruciram
mañjīra-rañjita-pada-yuga-madhuram
candra-vinindita-śītala-vadanaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (5)

The restless movements of His beautiful feet are very attractive. Those two sweet feet are adorned with delightful, tinkling ankle bells. His cooling face reproaches the moon. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Het rusteloos bewegen van Zijn mooie voeten is zeer aantrekkelijk. Zijn beide mooie voeten zijn getooid met heerlijk rinkelende enkelbelletjes. Zijn verkoelende gelaat brengt de maan in verlegenheid.

dhṛta-kaṭi-ḍora-kamaṇḍalu-daṇḍaṁ
divya-kalevara-muṇḍita-muṇḍam
durjana-kalmaṣa-khaṇḍana-daṇḍaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (6)

Around His waist, He wears a cloth belt for kaupīnas (ḍora), and He holds a kamaṇḍalu and a daṇḍa*. His divine body is crowned with a shaven head. With His daṇḍa, He vanquishes the sins of the wicked. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Hij draagt een lendedoek en gordel (kaupīna, ḍora) om Zijn middel, en Hij draagt een kamaṇḍalu en een daṇḍa. Zijn transcendentale lichaam heeft een geschoren hoofd. Met Zijn daṇḍa, verbrijzelt Hij het kwaad der zondaars.

*Kamaṇḍalu and daṇḍa—waterpot en staf die door de bedelmonniken wordt meegedragen

bhūṣaṇa-bhūraja-alakā-valitaṁ
kampita-bimbādhara-vara-ruciram
malayaja-viracita-ujjvala-tilakaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (7)

His curling locks of hair are ornamented by the dust of the earth [which rises as He dances], and His captivating lips, crimson like bimba fruit, quiver. His body is adorned with bright tilaka made of Malaya sandalwood. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. Zijn krullende haarlokken zijn getooid met het stof van de aarde [dat opdwarrelt als Hij danst], en Zijn aantrekkelijke rode lippen trillen. Zijn lichaam is getooid met heldere tilaka dat afkomstig is van Malaya sandelhout.

nindita-aruṇa-kamala-dala-nayanaṁ
ājānu-lambita-śrī-bhuja-yugalam
kalevara-kaiśora-nartaka-veśaṁ
taṁ praṇamāmi ca śrī-śacī-tanayam (8)

The shape of His eyes challenges the elongated form of a reddish lotus petal. His beautiful arms extend down to His knees, and His form is graced with the attire of a youthful dancer. I offer praṇāma to the beautiful son of Mother Śacī.

Ik breng mijn praṇāma aan de prachtige zoon van Moeder Śacī. De vorm van Zijn ogen overtreft de langwerpige vorm van een roodachtige lotusbloemblad. Zijn prachtige armen reiken tot aan Zijn knieën, en Hij neemt de gedaante van een jonge danser aan.

Bron: Śrī Gauḍīya Gīti-guccha, 6e editie
Vertaling: door de leerlingen van Śrīla Prabhupāda en Śrīla Bhaktivedānta Nārāyaṇa Mahārāja
Compositie: Dāmodara dāsa

error: Content is protected !!